Natuurlijk laat de overheid meten of en hoezeer men zich aan wetten houdt. Maar is het ook belangrijk te weten waaróm een tuinder zich wel of niet aan de wet houdt?
Het LEI heeft onderzocht in hoeverre tuinders zich aan de regels rond gewasbescherming houden. Het Haags-Wageningse instituut bekeek daarvoor de rapportages van de inspectiediensten van de overheid en concludeerde uit die rapportages dat het het vaakst fout gaat met het gewasbeschermingsplan (ontbreekt of is onvolledig) en het op voorraad hebben van niet toegelaten middelen. Vooral de siertelers onder glas maken het op deze punten bont, met nalevingsscores van 14 en 30 procent. Groente- en fruittelers scoren aanmerkelijk beter.
Dat zijn overtredingen buiten het veld. Zwaarder tilt de overheid en haar inspecteurs aan het niet goed naleven van de regels als er daadwerkelijk gespoten wordt. Dan blijken de tuinders zich meestal netjes te gedragen, behalve in de 14 meter brede spuitvrije zone. Dan blijken bijvoorbeeld de kantdoppen onjuist of helemaal niet te worden gebruikt. De helft van de gecontroleerde boomtelers gaat in de fout. Wederom scoren groentetelers beter, met een nalevingspercentage van 91 procent. De fruittelers laten het op dit punt, met 57 procent oké, wél een beetje afweten.
De theorie is dat telers die voedsel produceren, zich beter aan de regels houden, omdat de door de keten geëiste certificering in deze sectoren strenger is. Dat dat niet het hele verhaal kan zijn wordt duidelijk uit die magere score van fruittelers in hun spuitvrije zone. Wat daarbij niet vergeten mag worden, is dat het gaat om de gecontroléérde fruittelers. Achterin het rapport wijdt het LEI een paragraaf aan alle factoren die de in het onderzoek gepresenteerde cijfers beïnvloeden. Het is de inspectiediensten natuurlijk niet te doen om een representatieve steekproef. De AID ging vissen, net als tegenwoordig de NVWA, waar ze weten dat er veel gevangen kan worden.
Ook laat het LEI wat denkkracht los op de vraag waarom een teler een regel overtreedt. Wil de overheid effectief zijn met het overtuigen van telers om zich beter aan de regels te houden, dan is dat nuttig om te weten. Een teler die een overtreding begaat uit gemakzucht, die benader je anders dan een teler die het uit onwetendheid doet. Betere voorlichting over de gevolgen van overtredingen in het veld kan een in wezen welwillende wellicht beter over de streep trekken om zijn leven te beteren, dan een strengere controle of hogere boetes.
Daarmee kom je terecht in de psyche van de tuinder. Zijn overtuigingen. Zijn gevoel voor vakmanschap. Wat hij weet of denkt te weten van wat schadelijk is en voor wie. Zijn afwegingen van financiële belangen op korte en lange termijn. Zijn inschatting van risico’s. Het risico om op heterdaad door een controleur te worden gesnapt. Of om later bij een residucontrole door de mand te vallen. En natuurlijk het risico dat de mensen die zijn paprika’s of zijn spruiten of zijn peren eten er op welke termijn dan ook ziek van zouden kunnen worden. Afgezet tegen het goede dat dat product van nature voor de eter ewrvan te bieden heeft.
Maakt de teler van nu ook nog steeds bewust afwegingen met Het Milieu in gedachten? Het water, de grond, de lucht, de dieren en de planten (en natuurlijk de mensen), die daarin en daarmee en daarvan moeten leven? En zo ja, zijn die overwegingen dan ingegeven door externe druk van imago en de economische strijd om consumentenvoorkeur of door een intern geloof in eigen opvattingen of een eigen wereldbeeld?
Soms denk ik de tuinder wel een beetje te kennen. Maar na zoveel vraagtekens weet ik weer dat niemand anders dan tuinders zelf hier iets zinnigs over te vertellen heeft. En het is vervolgens aan consumenten en burgers, die daar misschien in zijn geïnteresseerd, om aan die vertelde verhalen meer of minder geloof te hechten.