Rob van Lint (1958) is net begonnen als voorzitter van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb). Hij hecht aan een dialoog met alle partijen. Maar uiteindelijk gaat het hem om de feiten. Het Ctgb buigt niet voor mensen die hun mening als feit brengen.
Waar zijn voorganger Johan de Leeuw nog zelf wortels had in de agrarische sector, heeft Rob van Lint van huis uit geen landbouwbloed meegekregen. “Maar ik ben al heel lang getrouwd met de dochter van een akkerbouwer. Via haar heb ik een connectie met de landbouw. En ik heb veel functies op het terrein van de landbouw vervuld. Ik ken de sector goed.”
Het gesprek op het kantoor van het Ctgb in Ede is bijna ten einde als de nieuwe voorzitter van de organisatie nog een thema opwerpt dat hij belangrijk vindt. Innovatie en verduurzaming.
Van Lint: “We zitten nu in een beweging waarin wordt uitgesproken dat verduurzaming verder moet gaan. De politiek spreekt dat ook uit. Dat zet een enorme druk op het debat. Het vergt ook dat alle partijen zich inzetten om nieuwe wegen in te slaan. Die nieuwe wegen kunnen van de industrie komen, met nieuwe, minder belastende middelen. De landbouw kan vooroplopen met nieuwe manieren van telen, en andere vormen van landgebruik of wijze van toediening van middelen. En het Ctgb kan ook kennis leveren om die nieuwe toepassingen verantwoord de ruimte te geven. Kijk naar de strokenteelt of de toelating van laag-risicomiddelen. Wij willen daar actief in zijn, maar doen ook een oproep aan gebruikers en de industrie om zich maximaal in te zetten op innovaties. Daar gebeurt al heel veel, maar je kunt er niet actief genoeg in zijn, gezien de enorme maatschappelijke druk.”
Is het dan zo dat het Ctgb de industrie stimuleert om met innovaties te komen, of is het die industrie die innoveert en het Ctgb vraagt om daarbij middelen toe te laten?
“Daar is juist de dialoog nodig, zodat we niet op elkaar zitten te wachten. Op onze recente relatiedag was innovatie het thema. Daar werden toepassingen van robotica getoond die nog verdere ontwikkeling vergen. Door dat met elkaar te delen, kun je bespreken wat er nodig is om die innovatieve ontwikkeling succesvol te laten zijn. Op die manier zet je met elkaar de zaak in beweging.
Als voorzitter ben ik bestuurlijk verantwoordelijk voor het Ctgb en dus geef ik samen met de secretaris-directeur leiding. De voorzitter is het boegbeeld van de organisatie, samen met de secretaris-directeur. Ik ben een vooruitgeschoven post in contacten met maatschappelijke organisaties, industrie, ministerie, gebruikers, internationaal. Wat ik voor ogen heb is openheid, onafhankelijkheid, kwaliteit leveren en in dialoog zijn met de samenleving, proactief naar buiten. Ik ben blij dat mijn voorganger die beweging in gang heeft gezet. Dat zet ik voort.”
Wat verandert er met de komst van Rob van Lint bij het Ctgb?
“Ik kom hier niet met het grote plan: het roer moet om. Het Ctgb is een goed draaiende organisatie met goede medewerkers die werk van een hoge kwaliteit leveren. Dat moeten we zien vast te houden. Het belangrijkst is het op basis van wetenschappelijke feiten en aan de hand van de Europese toelatingskaders beoordelen of een middel in aanmerking komt voor toelating of niet. Die onafhankelijkheid moet geborgd blijven.”
Voelt u druk op die onafhankelijkheid?
“Ik heb geen concrete aanwijzingen dat de onafhankelijkheid onder druk staat. Maar in de heftigheid van het debat is het wel belangrijk die onafhankelijkheid steeds te blijven onderstrepen. De besluiten die wij nemen, baseren we op de wetenschappelijke feiten, niets meer en niets minder.”
Je ziet in de Tweede Kamer steeds vaker de neiging een opdracht via de minister te geven om meer of minder toe te laten. Hoe kan het Ctgb dan de onafhankelijkheid bewaren?
“Door steeds te benadrukken dat het Ctgb een wettelijke taak heeft uit te voeren. Dat doen we zelf en dat behoort de minister ook te doen. De twee kernpunten zijn de wetenschappelijke feiten en het Europese beoordelingskader. Dat is onze leidraad. Als er nieuwe wetenschappelijke feiten zijn, moeten we die in onze beoordeling betrekken. Als de politiek – de Europese Unie – andere beoordelingskaders vaststelt, gaan we die toepassen. Maar we gaan daar niet buiten. Als in een debat geroepen wordt ‘doe het wat gemakkelijker, want we willen die kant op of de andere kant op’, dan is het onze taak de rug recht te houden. Dat deed mijn voorganger en die aanpak zal ik ook te vuur en te zwaard vasthouden.”
Het Ctgb krijgt vanuit de maatschappij de kritiek dat middelen worden toegelaten die schadelijk zijn voor volksgezondheid of milieu. Hoe kan het Ctgb zich daartegen weren?
“Ik denk dat het allereerste is dat het Ctgb moet blijven hameren op de wetenschappelijke feiten. Tegenover mensen die zeggen dat de wetenschap anders moet zijn, omdat ze een andere opvatting hebben, moeten wij de rug recht houden. Het praten over opvattingen alsof het feiten zijn, gebeurt aan alle kanten. Het is onze taak steeds op de echte feiten te blijven hameren. Iemand die een mening tot een feit wil verheffen, vindt ons op zijn of haar weg. Die vindt dat misschien lastig, vindt ons misschien te behoudend. Daar moeten we ons niets van aantrekken. Misschien vinden mensen ons dan niet zo aardig, so be it. In deze rol moeten we daar tegen kunnen. We blijven bij de feiten. Tegelijkertijd moeten we wel de dialoog houden met alle partijen, of ze het nu eens zijn met het Ctgb of niet. Cruciaal in de discussie is dat het gesprek gaande blijft. Je wordt het niet altijd eens, maar op zijn minst heb je enig begrip voor elkaar. Zolang je met elkaar in gesprek bent, kom je stapjes verder.”
Een groep als Meten is Weten vindt resten van middelen op plekken waar zij vinden dat die stoffen niet moeten worden gevonden. Wat kan het Ctgb daar dan tegenover zetten?
“Ik herhaal: wij baseren ons op de wetenschappelijke feiten, we houden ons aan de vastgestelde beoordelingskaders. We zouden een raar land worden als we ons moeten houden aan beoordelingskaders en dan toch even ons eigen plan trekken. We kunnen niet zomaar zeggen: we vinden het ook ongelukkig dat dit middel gebruikt wordt, we staan het niet toe. Dat moet je toch niet willen in Nederland? We hebben organisaties als het Ctgb, dat zich aan de feiten houdt en aan de Europees vastgestelde kaders. Als je het anders wilt, moet je niet bij mij zijn, maar bij de politiek.”
Ik hoor regelmatig dat in andere Europese landen middelen zijn toegelaten en in Nederland niet. Als alle toelatingsinstanties hetzelfde zouden kijken, dan kan het toch niet dat een boer of tuinder in België over andere of betere middelen beschikt dan een boer of tuinder in Nederland?
“Alle toelatingsorganisaties baseren zich op dezelfde kaders. Als de omstandigheden gelijk zijn, leidt dat tot dezelfde uitkomsten. Ik denk dat de verschillen tussen lidstaten vaak zitten in de verschillende omstandigheden waarvoor een middel wordt toegelaten. Ik heb nooit anders meegemaakt dat gezegd wordt dat het in België altijd gemakkelijker is. En dan kom je in België en praat je met je collega en dan hoor je dat zij van hun industrie of belangenorganisaties horen dat het in Nederland allemaal veel gemakkelijker is. Daarmee wil ik het niet bagatelliseren. Als er verschillen zijn, is dat gebaseerd op verschillende omstandigheden. Dan krijg je verschillende toelatingen.”
Lees verder onder het kader
Gewasbeschermingsmiddelen versus watergangen
Een meeluisterende medewerker van het Ctgb verduidelijkt dat sommige middelen in Nederland niet worden toegelaten, omdat Nederland een zeer waterrijk land is met veel watergangen. Bijvoorbeeld daardoor zijn middelen in Nederland niet toegelaten, die in buurlanden wel mogen worden gebruikt.
De Europese Commissie heeft de neonicotinoïden verboden. Verschillende lidstaten laten middelen met die insectenbestrijders bij wijze van ontheffing toch toe. Gaat u daarover het gesprek aan met de collega-toelatingsinstanties?
“Over deze specifieke middelen ga ik nu niets zeggen. Daar weet ik nog te weinig van. Maar in zijn algemeenheid kan ik zeggen dat ik in dit soort situaties zeker het gesprek voer met mijn collega’s. Als ik hoor dat ergens anders iets mag wat bij ons niet mag, ben ik wel de eerste die wil weten hoe dat zit. Meestal komt er wel een genuanceerd verhaal achter vandaan.”
Volgt de minister de adviezen van het Ctgb wel voldoende?
“Daar heb ik nog geen ervaring mee. Ik neem aan dat de minister het Ctgb heel serieus neemt. Daar twijfel ik voorlopig niet aan.”
De minister heeft u benoemd.
“Wel als voorzitter van een zelfstandig bestuursorgaan. Het is niet zo dat de minister in gaat grijpen in de toelatingsbeslissingen van het Ctgb.”
In het verleden heeft het Ctgb ook een brief gestuurd aan de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Efsa) om te wijzen op de mogelijke neurologische effecten en het onderzoek daarnaar.
“Natuurlijk moet het Ctgb ook signalen afgeven hoe de kennis zich verder kan ontwikkelen en wat daarvoor nodig is, daar waar dat zinvol en mogelijk is. Dat kan over de ziekte van Parkinson gaan, of het debat over meer duurzaamheid, of over meer groene middelen. Daar waar het Ctgb het zinvol acht een signaal af te geven om iets in beweging te zetten, zal ik dat in de komende jaren ook doen.”
Al iets daarvoor in gedachten?
“Nee, ik begin net. Maar er speelt genoeg.”
De toelating van laag-risicomiddelen?
“Daar moet de kennis zich verder ontwikkelen om dat beter mogelijk te maken. Afgelopen tijd is het Ctgb in gesprek gegaan met andere toelatingsinstanties om kennis te delen.”
Het Ctgb heeft een goede naam bij de bedrijven die middelen toegelaten willen krijgen, de toelatingshouders. Dat leidt tot werkdruk binnen de organisatie. Jullie zijn voorzichtig met het aannemen van nieuwe aanvragen. Je zou zeggen: breid de club uit.
“De verdeling van aanvragen is niet helemaal evenredig. Wij krijgen relatief veel aanvragen, kennelijk ook omdat we goed bekend staan. Dat is een mooi compliment. Maar dat leidt tegelijkertijd tot extra werkdruk. Daar hebben we weer last van. Die verdeling van de aanvragen vloeit voort uit de afspraken in Europa, die kunnen we niet beïnvloeden. Maar de afgelopen jaren is het Ctgb wel geleidelijk aan gegroeid, juist om met meer handen het toelatingsproces beter te laten verlopen.”
Wat merkt de boer of tuinder van de adviserende rol van het Ctgb richting het beleid of in de Europese instituten?
“Heel direct ziet de boer daar niets van. Als ik een keer naar Parma of Brussel ga, verandert de wereld niet. Het is wel zo dat al die inspanningen van onze experts in internationaal verband helpen dat de kennis die we in Nederland hebben beter zijn plek krijgt in adviezen van de Efsa en in besluiten van de Europese Commissie. Dat is langdurig, taai werk, maar hartstikke belangrijk. Daarom is het ook belangrijk dat ik het netwerk internationaal heb. Ik kan snel met de leiding van de Efsa bellen of contact hebben met de Europese Commissie. Directeur Bernhard Url van de Efsa ken ik nog uit mijn NVWA-tijd.”