Groente- en fruittelers zouden het RIVM-rapport moeten omarmen. Maar mensen laten zich niet dwingen. En supermarkten zeker niet. Die denken in euro’s.
Groente- en fruittelers zouden het rapport moeten omarmen. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) roept in het rapport ‘Wat ligt er op ons bord?’ op tot veilig, gezond en duurzaam eten in Nederland. Hoe? Door niet te veel eten, met meer plantaardige en minder dierlijke producten, minder zout, suikerhoudende en alcoholische dranken.
Koploper in gezonde voeding
Het instituut speelt met het rapport in op het kabinetstreven om binnen vijf jaar wereldwijd koploper te zijn in gezonde en duurzame voeding.
De cijfers zijn verontrustend. De helft van de Nederlanders heeft overgewicht. Negen van de tien Nederlanders eet te weinig groente en fruit. Gemiddeld eet hij 125 gram groente en 125 gram fruit. Dit zou volgens de richtlijnen van de Gezondheidsraad minstens 200 gram moeten zijn. Nu is 84% van ons voedsel van plantaardige oorsprong. Het lijkt aardig wat, maar dit vertegenwoordigt maar 30% van de eiwitteninname.
Mensen laten zich niet dwingen; supermarkten zeker niet.
Burger beslist anders dan consument
De burger staat in de optiek van het instituut open voor duurzamere productie. Probleem echter is dat voor het winkelschap prijs en gemak het wint. Het RIVM ziet hierin een rechtvaardiging voor overheidsingrijpen, bijvoorbeeld met een extra belasting op vlees. Supermarkten zouden hun assortiment moeten aanpassen. Ook zou een duidelijk duurzaamheidsetiket helpen.
Maakbare samenleving
Een pleidooi voor de tuinbouw, nietwaar? Jawel, maar toch schuurt het. Nu is het nog vlees, straks is de aardbei of tomaat in een verwarmde en belichte kas in december het mikpunt. Het RIVM denkt in termen van een maakbare samenleving, van betutteling. Mensen laten zich niet dwingen; supermarkten zeker niet. Zij denken in euro’s, niet in CO2-footprint. Nee, de verandering moet uit de markt komen. De economische paragraaf is misschien wel de zwakste paragraaf in het rapport. Het instituut zet een florerende bedrijfstak met vizier op de wereld opzij.
Nederland mag dan de ambitie hebben over 5 tot 10 jaar wereldwijd de onbetwiste koploper te zijn in gezonde en duurzame voeding, dit moet niet ontaarden in bedilzucht.