Er zal steeds minder Europees geld naar de landbouw gaan. Cees Veerman, voorzitter van de Europese Taskforce voor Agrarische Markten, zoekt naar mogelijkheden om de positie van de boer in de keten te versterken.
Oud-landbouwminister Veerman (67) werd eerder dit jaar benoemd als voorzitter van de Europese werkgroep Agrarische Markten. Hij staat voor de lastige opgave om de marktpositie van de boer en de tuinder in de voedselketen te verbeteren. Veerman sust de hoge verwachtingen die Eurocommissaris Phil Hogan van landbouw schept. “Men moet geen wonderen van ons verwachten.”
Taskforce Agrarische Markten
De Europese Commissie heeft de Europese Taskforce Agrarische markten ingesteld. In de commissie zitten 12 mensen uit 10 landen. Ieder heeft zijn eigen expertise in de voedselketen, van supermarkten tot graanhandel en van de zuivelketen tot termijnmarkten. Er is expertise op alle instrumenten waar mogelijk een oplossing ligt. De Taskforce presenteert eind dit jaar haar bevindingen aan Eurocommissaris Phil Hogan.
In de werkgroep zijn verschillende spelers uit de voedselketen vertegenwoordigd. Maar de boer ontbreekt.
“Dat zou ik dan zijn. De vraag is of het een meerwaarde had gehad als er een boer in de commissie zou zitten. Laat ik dan maar de boer zijn. Ik ben het in ieder geval nog in mijn hart. Het gaat er niet om dat alle belanghebbenden vertegenwoordig zijn. Het gaat erom dat er mensen in de commissie zitten die weten hoe het er in de voedselketen aan toe gaat en die weten hoe de margeverdeling in de keten tot stand komt. “
Kunt u een oplossing bieden voor de crisis in de landbouw?
“We hebben te maken met een prijsniveau en prijsschommelingen. Het dempen van prijsschommelingen is eenvoudiger dan het structureel verhogen van de prijs op de markt. De prijs op de markt voor de lange termijn is afhankelijk van vraag en aanbod. Aan de ontwikkeling van vraag en aanbod op de lange termijn, daar kun je niet zoveel aan doen. Maar de grote schommelingen uitmiddelen zou al een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van het probleem.”
Aan welke oplossingen denkt u?
“Het begint bij transparantie op de markt. Er is heel veel behoefte aan korte termijn marktinformatie die betrouwbaar en toegankelijk is. In Amerika wordt een systeem gehanteerd waarbij online realtime prijsinformatie over alle typen vlees openbaar wordt gemaakt. Iedereen is verplicht om de prijzen openbaar te maken. Er is in Amerika heel veel concurrentie, maar ook heel veel transparantie. Dit is niet voor iedereen dé oplossing. Maar het geeft wel een betere marktinformatie dan boeren in veel landen nu hebben.”
Wat zou nog meer kunnen helpen?
“Termijncontracten zijn het tweede middel dat we onderzoeken. Om dat goed te kunnen inzetten moet degene die de contracten wil verkopen een koper vinden die een contraire verwachting van de prijsontwikkeling heeft. Anders gaat het niet.
Is dat lastig?
“Er zijn altijd wel partijen in de markt die een gokje durven wagen. Maar er zijn ook partijen van buiten de landbouw die een positie in willen nemen. Dat zou voor boeren een mogelijkheid zijn om onzekerheid in te dekken voor zekerheid. Of het groot kan worden uitgerold is nog maar de vraag. We kennen de aardappeltermijnmarkt. Daar zijn veel boeren en beetje schrikachtig voor. Maar verduidelijking van de regelgeving kan het middel sterker maken, zodat boeren of coöperaties het beter kunnen gebruiken.
Contracten zijn het derde instrument. Dat neemt in sommige sectoren al grote vormen in. In Nederland werkt al bijna 80% van de aardappelsector via contracten, in de vleessector is dat ook zo. Contracten moeten helder zijn, er moet een duidelijke omschrijving van het product zijn en er moet een goede arbitrageclausule in zitten. We kijken of we via regelgeving uit Brussel dit instrument kunnen versterken om hiermee een deel van het risico van de boer te beperken. Met name in de nieuwe lidstaten zijn contracten nog weinig ontwikkeld.”
Foto: Roel Dijkstra
“Samenwerking en coöperaties. In Nederland is dat al vrij sterk, maar in nieuwe lidstaten wordt dat nog beleefd als een relikwie van het communisme. Zij hebben een totaal ander beeld bij een coöperatie. Bij ons is dat een gewone onderneming met bijzondere aandeelhouders, waarbij risico’s worden gedeeld en inkoop gezamenlijk wordt gedaan. Samenwerking is iets dat steeds lastiger wordt in een wereld die steeds individualistischer wordt. Kijk maar naar de Nederlandse tuinbouw hoe lastig het is om een beetje eenheid in te krijgen.”
Zijn er nog andere opties?
“Het versterken van de financiële positie, bijvoorbeeld door leningen, is ook een optie. Deze middelen kunnen nodig zijn om bijvoorbeeld een sector te herstructureren. Je ziet dat in Nederland gebeuren met de coalitie HOT in de tuinbouw en bij de herstructurering van de varkenshouderij, waar de plannen voor liggen. Dat zou ook op Europees niveau kunnen.
Ook wordt nog gekeken hoe de mededingingswetgeving. Gekeken wordt of onderhandelingspositie van de boer kan versterken door een uitzondering te maken op de regels waarbij de mededinging niet in gevaar is. Dat is niet gemakkelijk. De mededingingswetgeving is strikt en wordt strikt toegepast omdat consumentenbelang voorop staat.”
Heeft dat zin? Bij de huidige crisismaatregelen mogen collectief afspraken worden gemaakt over productiebeperking. Maar niemand doet het.
“Dat zijn de afwegingen die je moet maken. De Europese Commissie kan het paard wel bij het water brengen, maar ze kan hem niet laten drinken. Het is in belangrijke mate ook een kwestie van willen.”
In welke optie ziet u de meeste kansen?
“Het is nog te vroeg om dat te zeggen. Belangrijk is de erkenning dat er twee dingen niet zullen gebeuren: de weg terug naar minder marktgerichtheid en het voortzetten van de weg om voortdurend publieke middelen in te zetten om crises in de landbouw aan te pakken. Vorig jaar hebben we nog €30 miljoen gekregen waarvan we nu nog niet echt weten wat we ermee moeten. Daarmee wordt politiek de onrust afgekocht. Dat kan niet door gaan. Europa staat voor hele grote problemen in de komende jaren: we verouderen, we hebben een grote toestroom van vluchtelingen en de groeiverwachtingen van de economie zijn extreem somber. Het is niet realistisch te denken dat er grote sommen naar de landbouw blijven gaan. Er blijft wel steun, maar die zal veel minder worden.”
Zou de sector zonder publiek geld kunnen?
“Sommige bedrijfstypen niet. Als de boer in de bergen geen steun krijgt, dan verdwijnt hij. Als de wereldmarkt het referentiepunt is, dan zullen bedrijven in gebieden waar de optimale productiviteit op gespannen voet staat met landschap en natuur en met dierenwelzijn niet overleven.”
Staatssecretaris Van Dam zei laatst dat de Nederlandse boer al relatief een groot deel van de marges uit de keten haalt.
“Dat is niet in alle ketens hetzelfde. Maar grosso modo kunnen we zeggen dat Nederlandse boeren er in Europa relatief het beste voor staan. Dat komt door de sterke coöperaties. We hebben goed ontwikkelde producten, hoog opgeleide boeren en goede productieomstandigheden, dus wij zijn ook wel in de gelegenheid om dat te doen.
Toch lukt het ons ook nog niet.
“Nee. Zolang tuinders elkaar beconcurreren doordat vijf partijen dezelfde tomaten aanbieden, is niet moeilijk te voorspellen dat dit leidt tot prijsdruk. Of wanneer iets hogere prijzen gelijk leiden tot uitbreiding, dan kom je weer tot overaanbod. Je kan als overheid niet alles regelen. Ondernemers moeten hun eigen beslissingen nemen en daar moeten ze ook voor staan. Als jij met het eind van de quotering in zicht een grote stal hebt gebouwd en iedereen vindt dat verantwoord en het blijkt dan dat het tegen valt, dan is dat heel vervelend. Maar het is uiteindelijk een beslissing geweest van de ondernemer zelf. Je moet er rekening mee houden dat het tegen kan vallen. Als je dat niet incalculeert, dan moet je niet tegen de overheid zeggen: kom me nu eens te hulp want ik heb me verrekend. Je zou de overheid wel kunnen vragen om steun om een periode te overbruggen als de marktsituatie zo anders is dan verwacht. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Je zou je anders kunnen voorstellen dat bijvoorbeeld in de melkveehouderij nu de verkeerde bedrijven zouden omvallen. Je moet bedrijven die goed geleid worden en in principe gezond zijn helpen om de periode te overbruggen, anders is het niet goed voor de sector. De zestigers die schuldenvrij zijn, houden het nog wel even vol. Maar juist de jonge ondernemers die geïnvesteerd hebben, moet je helpen de periode te overbruggen.”