De goede naam van de tuinbouw staat ter discussie. Ter gelegenheid van 20 jaar Hillenraad100 heeft Martien Penning bij de meest toonaangevende bedrijven onderzocht hoe de vlag erbij hangt. De ambitie blijkt onverminderd. Vooral de jonge tuinbouwgeneratie weigert defensief af te wachten.
Het is inmiddels een bekend rijtje. Van Klaas Knot Knot tot Arjen Lubach, met in hun kielzog een rits economen, professoren, wethouders en journalisten: kritisch op arbeidsmigranten en ‘dus’ op de tuinbouw, kritisch op chemische gewasbescherming en ‘dus’ op de tuinbouw. Kritisch op fossiel en ‘dus’ op de tuinbouw.
Martien Penning kent de tuinbouw op zijn duimpje. Hij onderzoekt met zijn adviesbureau Hillenraad al ruim 20 jaar de top van de tuinbouwbedrijven voor de gezaghebbende ranglijst Hillenraad100. “We hebben als sector wel de neiging om verontwaardigd te zijn over die kritiek. Want we doen het toch zo goed? Maar onderaan de streep ben je wel afhankelijk van de gunfactor van de maatschappij en van de politiek. Dan is luisteren naar die kritiek ook een goed idee.” En anderzijds vond Penning het ook een goed idee om de waarde van de tuinbouw voor Nederland eens goed te onderzoeken. Zowel per bedrijf als de sector als geheel.
Bijdrage aan welzijn en gezondheid
“In oude termen wordt al snel gekeken naar economische waarde, productiewaarde, exportcijfers, werkgelegenheid. Dat blijft tellen. Hebben de bedrijven voor de toekomst voldoende verdienvermogen. Maar dat is niet meer genoeg. Het gaat ook om de bijdrage aan welzijn en gezondheid, om ruimtebeslag van de bedrijven, om misstanden die naar buiten komen. Passen de tuinbouwbedrijven ook kwalitatief in de economie en maatschappij zoals we die als Nederland willen zijn? Zijn de bedrijven qua governance volwassen, of toch nog afhankelijk van overheden die af en toe een oogje dicht knijpen?”
Op al die zaken heeft Hillenraad de grofweg 150 meest toonaangevende bedrijven in de tuinbouw bevraagd. En de resultaten meegenomen in de ranking van de bedrijven in de Hillenraad100. Dat ging van concreet het cijfer van de CO2-reductie en de daadwerkelijke inspanningen voor huisvesting van de werkzame arbeidsmigranten, naar welke standaarden het bedrijf aanhoudt in productie en processen.
“Opvallend vond ik de visie van de bedrijven, die al wel duurzaamheidsverslagen maken – terwijl dat dus nog niet verplicht is; hoe helder die bedrijven zijn over hun prestaties en over hun doelen. In het grote bedrijfsleven, van Unilever tot en met Volvo, wordt dat nu juist wat naar beneden bijgesteld. Ook in de politiek, nationaal en Europees worden de ambities ingetoomd. Denk aan Von der Leyen en de Europese Commissie die de SUR, de reductie in middelengebruik eventjes parkeren. Vinden wij kwalijk. Want daarmee zetten ze ook een rem op het versnellen van toelating van groene gewasbescherming.”
Penning benadrukt dat de Hillenraad100 notering geen certificering is. Maar op basis van de cijfers en de door de bedrijven zelf verwoorde ambities rolt er per bedrijf een rijtje sterke punten en verbeterpunten uit.
Ebitda en teelttechniek niet meer de heilige graal
“Het maakt de basis van onze ranking ook wat breder. In de hoogtijdagen van private equity had iedereen het alleen maar over Ebitda. In 2022, toen onze vorige ranking uitkwam was technologie en de opkomst van AI en autonoom telen de heilige graal. Met de extra nadruk op de maatschappelijke waarde zien we in de lijst van 2024 dat in de breedte de teeltbedrijven wat zijn gestegen. Die hebben al wat explicieter moeten acteren op bijvoorbeeld de hoge energieprijzen en de al volop in gang gezette energietransitie. Handelsbedrijven en toeleveraars hebben daar op korte termijn nog minder mee te maken.”
Verschillen tussen generaties
“Gevraagd naar de visie op de toekomst van de tuinbouw is er een verschil tussen de zittende en de nieuwe generatie. We zien de veertigers die met vaart het stokje overnemen en willen ondernemen onder eigen regie. Minder defensief, minder afwachten en lobbyen voor uitstel van regels. Maar juist regelgeving vóór zijn, vooruitlopen, vanuit een diepe overtuiging. Een nieuw narratief voor de tuinbouw, om maar een modieus woord te gebruiken, dat doen ze zelf ook.”
“De politiek heeft zijn eigen prioriteiten. Nu kijkt het kabinet kritisch naar arbeidsmigranten. En krijg je als tuinbouw de handen op elkaar als je investeert in robotisering. Maar die nieuwe generatie wil juist zelf bepalen waar ze als bedrijf goed aan denkt te doen. Niet dat je je sterke punten kunt uitruilen tegen waar je minder in voorop kunt of wilt lopen. Je kunt als bedrijf of als sector niet zeggen: ik heb geïnvesteerd in aardwarmte, dus mag ik op andere gebieden zoals arbeidsmigrantenhuisvesting even temporiseren.” Het is én én.
Worstelen met huisvesting
“Wat mij ook opvalt is dat de bedrijven in Brabant en in Noord-Holland minder worstelen met huisvesting van arbeidsmigranten. Omdat de gemeentes daar meer ruimte bieden aan huisvesting op het eigen bedrijf. In Zuid-Holland ligt dat anders. Er is, ook letterlijk, minder ruimte. De grote steden hebben tot nu toe die functie op zich genomen. Maar de ondernemers zien daar ook wel dat ze het onderwerp niet kunnen negeren. En de tuinbouwgemeentes snappen inmiddels ook wel dat ze niet op Rotterdam en Den Haag kunnen blijven leunen.”
“In de publieke omgeving zijn inderdaad de lelieteelt en de snijbloemen wel het vaakst negatief in het nieuws. Maar groentelers hebben ook te maken met telkens door afnemers weer aangescherpte mrl’s. Die hebben een net zo majeure uitdaging als agrochemie snel minder beschikbaar wordt en alternatieven maar heel langzaam ten tonele verschijnen. Dan kun je met 100% bio en weerbaar telen gaan testen en dat kan lang goed gaan. Tot het toch uit balans raakt. En kun je of mag je dan als teler nog ingrijpen? Dat risico is als een silent sniper, een scherpschutter die stilletjes op het dak ligt te wachten tot hij een bedrijf of sector kan afschieten.”
Maakbare wereld
“Ik hoor ook wel de tuinbouwondernemers zeggen dat de sleutel bij de consument ligt. Die moet weer beseffen dat een natuurproduct er niet altijd uitziet als een gefotoshopt plaatje op Instagram. Leren dat de wereld niet altijd maar maakbaar is, terwijl alle signalen de andere kant op wijzen, als je kijkt op social media en wat influencers ons willen doen geloven. Dat kunnen we als tuinbouw niet alleen. Daar hebben we minstens ook de retail voor nodig.”
Voedselzekerheid heeft politieke en economische waarde
Mijmeren over de onvolmaakte wereld klinkt misschien wat filosofisch, erkent Penning. “Maar het zijn de vragen waar het overgrote deel van de bedrijven serieus over nadenkt en zich een visie op vormt. In ons onderzoek waren er maar een paar bedrijven die niet al over een maatschappelijke visie hadden nagedacht of er niks over wilden zeggen.”
“Inmiddels heeft voedselzekerheid weer de aandacht. Altijd voldoende voedsel van topkwaliteit in overvloed, dat spreekt niet meer voor zich. Voedselzekerheid heeft nu weer politieke en economische waarde. Het exportmodel staat onder druk. Maar het tuinbouwmodel zoals dat in Nederland groot is geworden niet. Dat is ons exportproduct van de toekomst.”
“Dat laatste geldt ook voor de productiebedrijven. Die kunnen doen wat veredelaars al langer doen: internationaal ondernemen. Met buitenlandse vestigingen die ter plekke produceren wat er daar gevraagd wordt en hoe dat daar het beste kan. Dat zien wij bij de productiebedrijven in onze lijst structureel toenemen. Van exporteren naar internationaliseren dat is een beweging die cijfermatig nu echt goed zichtbaar wordt. En die bij bedrijven ook verankerd wordt in de strategie.”
“Dat kan. Je ziet wel dat het investeringsklimaat iets is afgekoeld. Maar de belangstelling voor tuinbouw en vooral de bedekte teelten blijft. De ervaring leert dat wanneer private equity instapt, niet met kort geld dat er al na een jaar of 5 met rendement uit moet, maar met lang geld van met name de family offices, dat heel goed kan werken. Zo lang de ziel maar niet uit de onderneming wordt gehaald, zo lang de ondernemer ook ondernemer kan blijven. Daarbij zie je dat minderheidsparticipaties stabieler zijn dan wanneer een bedrijf helemaal wordt overgenomen. Wellicht is dat het nieuwe groeimodel voor de tuinbouw.”
“Dat blijft vooral een kwestie van laten zien waar je echt goed in bent, waarmee je van betekenis kan zijn voor het land en voor de wereld. Versterken we ons land, onze samenleving en ons gevoel van welzijn met een tweede Schiphol of een tweede ASML? Of met het alleen maar versterken en uitbreiden van je dienstensector? Maakindustrie is en blijft een essentieel onderdeel van een economie. De tuinbouw heeft als plantaardige sector met gezonde en gelukkigmakende producten in de kern een een goed verhaal. Laten we hopen dat we daar een luisterend oor voor kunnen blijven vinden.”