De transitievergoeding waarop werknemers na 1 juli 2015 recht hebben bij ontslag in het kader van de nieuwe wet ‘Werk en Zekerheid’, kan voor werkgevers in de tuinbouw met seizoensarbeid onverwacht grote financiële gevolgen hebben. Dit komt doordat zonder beperking gekeken wordt naar het arbeidsverleden van tijdelijk personeel. “Daar had veel beter naar gekeken kunnen worden, met een passende overgangsregeling”, constateert deskundige Kim Heinen van Van Oers Accountants in Etten-Leur.
Een werknemer die na 1 juli 2015 ontslagen word, heeft recht op een transitievergoeding. Die kan ingezet worden voor de verwerving van nieuw werk. De vergoeding kan bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor een aanvullende studie. De hoogte van de vergoeding hangt af van het aantal gewerkte jaren bij de werkgever bij wie het dienstverband is beëindigd en bedraagt (in beginsel) een derde maandsalaris per gewerkt jaar. Bij beëindiging van een dienstverband van meer dan 10 jaar, is de vergoeding vanaf het tiende jaar een half maandsalaris per gewerkt jaar.
Regeling niet doordacht
De wet is ook van kracht voor seizoenspersoneel dat meer dan twee jaar bij dezelfde werkgever werk verricht, indien de arbeidsovereenkomsten elkaar opvolgen met tussenpozen van minder dan zes maanden. Wordt zo’n werknemer ontslagen, dan worden voor de transitievergoeding alle arbeidsduren van al die overeenkomsten opgeteld.
Volgens Heinen kan dat aanzienlijke consequenties hebben voor bedrijven met veel arbeidscontracten voor bepaalde tijd, en die dit personeel na 1 juli 2015 ontslag aanzeggen. Bijvoorbeeld: een werknemer heeft gedurende vijf jaar 9 maanden per jaar op een bedrijf gewerkt. Dat dienstverband bestaat dus meer dan 2 jaar, zodat de werknemer bij ontslag recht heeft op een transitievergoeding. Voor de hoogte van de vergoeding wordt dan uitgegaan van 45 maanden, ofwel 3,75 jaar.
Bovendien houdt de transitievergoeding in zijn huidige opzet geen rekening met het gegeven dat op agrarische bedrijven veelal gebruik gemaakt wordt van zich herhalende seizoenscontracten, Dat is anders dan waarvoor de vergoedingsregeleng onder andere is ontworpen: om bij beëindiging van contracten de overgang naar ander werk te faciliteren. Heinen: “de verwachting was daarom dat er een overgangsregeling zou komen, bijvoorbeeld in een limitering van het aantal jaren dat wordt gehanteerd als grondslag voor de transitievergoeding, of door de huidige regels langer in stand te houden die gelden voor doorbreking van een contractketen.” (daarin is bij CAO geregeld dat de keten wordt doorbroken als werknemers minimaal 31 dagen uit dienst treden, in plaats van 6 maanden volgens de wet Werk en Zekerheid).
Dubbelop bloeden
Daarnaast worden deze werkgevers al ‘gestraft’ voor deze tijdelijke contracten omdat ze voor deze werknemers een hogere premieafdracht hebben aan de Belastingdienst in de vorm van een verhoogde sectorpremie. “Dit is een verschil van ruim 6 procent van personeel wat wel een arbeidsovereenkomst heeft van 1 jaar of langer met een vaste urenomvang. Het afrekenen van de transitievergoeding over deze tijdelijke contracten zou dan dubbelop zijn.”
“Had LTO hier meer voor kunnen lobbyen?”, vraagt Heinen zich af. “Zoals de regels rond de transitievergoeding nu zijn gepubliceerd in de wettekst, komt het erop neer dat een werkgever bij ontslag van een werknemer, na 1 juli 2015, te maken krijgt met extra kosten vanwege het arbeidsverleden van die werknemer.”
LTO wordt wakker
LTO meldt vandaag op haar website aan dat ‘werkgeversorganisaties de Minister zullen wijzen op de onverwachte en onredelijke financiële last voor ondernemers’, en ‘op de chaos die op de arbeidsmarkt voor seizoenswerk zal ontstaan. Werkgevers zullen de kans dat zij een vergoeding moeten betalen ontlopen door de jaarlijks terugkerende seizoenkrachten niet eerder dan na 6 maanden na afloop van het laatste contract weer in dienst te nemen.’