Bloemonderzoek geeft inzicht in de opkweek van aardbeiplanten. Toon Melis is de aanjager van deze ontwikkeling. Zijn volgend project is de trayplantopkweek. Tijd genoeg, want hij stopt als adviseur.
Toon Melis (60) stopt per 1 januari als teeltbegeleider voor aardbei bij voorlichtingsorganisatie HortiNova. Dat is dan na 36 jaar adviseurswerk. Hij verdwijnt echter niet van het toneel.
Melis gaat door met het bloemonderzoek voor aardbei. Deze zelfstandig door hem opgezette activiteit is geëvolueerd tot een niet meer weg te denken hulpmiddel in de opkweek- en de teelt van zachtfruit. Aan de hand van de ontwikkeling van het groeipunt en de waarneembare veranderingen, is op voorhand aan te geven hoe de teelt verloopt en het productiepatroon wordt.
Daarnaast werkt Melis aan projectmatige activiteiten. Een ervan betreft de inrichting van trayvelden voor de opkweek voor aardbei. Om te voorkomen dat meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen in het grond- en oppervlaktewater terechtkomen, moet van trayvelden afkomstig overtollig (regen)water worden opgevangen en hergebruikt. En eventueel ook nog tussentijds worden gezuiverd. “Niet handig”, aldus Melis. “Het is logischer te vermijden dat er iets in het drainwater terechtkomt.”
36 jaar in een adviserende rol, dan zie je veel ontwikkelingen voorbijkomen.
“Na afronding van de HTuS in Den Bosch wilde ik verder als teler. Een adviseur bij toeleverancier Vlamings raadde aan eerst in de praktijk rond te kijken. Ik werd dus ook adviseur. Zo kwam ik terecht in een aardbeikas, met planten in emmers. Dat was bijzonder, want aardbeien stonden toen eigenlijk altijd in de vollegrond, en op dezelfde plek.” Van emmerteelten ging het over van veenbalen naar complete systemen met substraatbakken “Nu is dat allemaal vanzelfsprekend, niet in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw.”
Hij vervolgt: “Ik was ondertussen overgestapt van Vlamings naar Haasnoot Advies. Die adviesafdeling was net door Haasnoot opgezet. We begonnen met jaarlijkse voorlichtingsbijeenkomsten, op veiling Geldermalsen. In die tijd bestond er echt ‘kennishonger’. Daar werd de kiem gelegd voor de jaarlijkse Aardbeiendag in Den Bosch.”
Hoe is het bloemonderzoek van de grond gekomen?
“Letterlijk door een plant op te rapen, die was gebruikt op een bijeenkomst. Alles voor de productie, wordt tijdens de opkweek al aangelegd, werd toen verteld. Maar hoe? Ik heb die plant thuis uit elkaar gepulkt, uit nieuwsgierigheid, om te ontdekken wat er te zien is. Het gaat met name om de opbouw van het groeipunt en uiteindelijk de hele plant.”
Nu, twintig jaar later, is de werkwijze in grote lijnen hetzelfde: “De progressie zit in de conclusies die we durven te trekken. We kunnen nu een verwachting schetsen over het productiepatroon en over de productiepotentie. Maar die verwachting moet er vervolgens wél uitkomen. Tijdens de teeltbegeleiding en op studieclubbijeenkomsten heb ik veel data verzameld, om te controleren of de verwachtingen ook gerealiseerd werden. Die combi is noodzakelijk. Zo weten we bijvoorbeeld dat voor een plant met drie trossen minimaal 250 vierkante centimeter bladoppervlak nodig is. Anders heb je te weinig zonnepaneeltjes om de trosontwikkeling goed af te werken.”
We leren door plantmapping ook veel sneller nieuwe variëteiten kennen
Valt er na twintig jaar bloemonderzoek nog veel te leren?
“We hebben het tegenwoordig over ‘plantmapping’: je beschrijft methodisch wat je waarneemt, en verbindt daar conclusies aan. Maar we zouden nog veel meer kunnen doen met al de informatie die we hebben, vooral om de opkweek verder te optimaliseren. We leren door plantmapping ook veel sneller nieuwe variëteiten kennen. Dat is een van de aspecten waaraan ik wil blijven werken. Wel is belangrijk dat iedereen die hiermee bezig is de waarnemingen op een vergelijkbare manier interpreteert. Ik was aanvankelijk de enige in Nederland met bloemonderzoek bij aardbeiplanten. Nu gebeurt het op meer plekken, waaronder door Bert Meurs (Plantologica).”
Een vraag die zich aandiende was: in welk groeistadium moet een groeipunt verkeren, om met zekerheid te zeggen dat die zich ontwikkelt tot een voor productie goede na-tros. “Dat is een technisch verhaal, maar we zijn overeengekomen dat als een groeipunt op het eind van de opkweek in stadium 2+ verkeert, het kan uitgroeien tot een volwaardige tros.
Dat Bert en ik op dezelfde lijn zaten, vonden we een belangrijke doorbraak. Daar zijn klanten immers mee gediend.”
Teelten als aardbei geef je elke dag water, dat moet absoluut vrij zijn van ziektekiemen
Je merkte al op dat er mogelijkheden zijn om aardbeitrayvelden anders op te zetten. Hoe zou dat anders kunnen?
“In Noord-Brabant liggen erg veel trayvelden, voor het merendeel zo ingericht dat 50% van het gietwater en de meststoffen naast de trayplantenopkweek valt. Daardoor is er de verplichting water op te vangen en te hergebruiken. Dat maakt een opkweek op noodvelden voor aardbeitrayplanten onmogelijk en dwingt tot aanzienlijke investeringen: maar feitelijk is wateropvang gelijk aan gevolgbestrijding. Dat water wordt, na zuivering, weer vaak gebruikt, maar dat is niet per definitie risicoloos: teelten als aardbei geef je elke dag water, dat moet absoluut vrij zijn van ziektekiemen.”
Het is logischer te voorkomen dat stoffen in het drainwater kunnen komen. “Dat kan met trayplaten die direct tegen elkaar aan liggen. Dat zou kunnen op een stellingensysteem met een bodembedekker eronder. Die trays bestaan al, met een ontwerp waardoor bij veel intensieve neerslag het water direct wordt afgevoerd, maar níet door de potten.
We hebben een uitspoelproef gedaan met trayplaten zonder tussenruimte op stellingen. Dat gebeurde in een kas. Na een behandeling met Paraat is er veertien dagen flink op beregend. Met het drainwater kwam maximaal 3% Paraat vrij, dat is een hoeveelheid die een gezonde bodem zonder problemen afbreekt. Het minimum aan meststoffen in het drainwater is ook nodig om de bodembedekker van januari tot juni levend te houden.”