Nieuwe ziekten en plagen blijven komen en nee, met alleen natuurlijke vijanden komen we er niet. Maar met een staand leger van natuurlijke vijanden tegen al die plagen kan de tuinbouw een eigen ecosysteem bouwen en in stand houden, niet alleen in potdichte kassen.
Kan de sector de vraag naar duurzaam en veilig geproduceerd voedsel blijven waarmaken en tegelijkertijd het totale complex van ziekten en plagen beheersbaar houden? In dit essay wil ik u meenemen in de huidige trends en ontwikkelingen in de gewasbescherming en op basis daarvan verwachtingen uitspreken over de toekomstige manieren van gewasbescherming in de tuinbouw.
Paradepaardje
Biologische bestrijding van plagen is het paradepaardje van de Nederlandse glastuinbouw. De prestaties zijn ook indrukwekkend. Het begon in de jaren zestig van de vorige eeuw met de ontdekking van de roofmijt Phytoseiulus persimilis voor de bestrijding van spint in komkommer. Het was onderzoeker Bravenboer van het Proefstation voor Groenten- en Fruitteelt Onder Glas die al vroegtijdig met deze biologische bestrijder experimenteerde in de teelt van boon en komkommer onder glas. Het ontstaan van Koppert Biological Systems maakte deze biologische bestrijder ook toegankelijk voor de sector.
Sluipwesp
Later werd ook de biologische bestrijding van kaswittevlieg met Encarsia formosa weer opgepakt. Deze sluipwesp werd al vóór de Tweede Wereldoorlog met succes ingezet in Engelse kasteelten, maar was door de massale beschikbaarheid van chemische middelen na de oorlog in de vergetelheid geraakt.
Staand leger
In de jaren tachtig en negentig ging het hard. In heel Europa werd onderzoek gedaan naar biologische bestrijding en de een na de andere bestrijder is op de markt gekomen. Bestrijdingssystemen zijn ook stabieler geworden door preventieve inzet van generalistische bestrijders vanuit kweekzakjes, of door het bijvoeren met stuifmeel, mijten, pekelkreeftcysten of meelmot-eieren.
Keerzijde
Enkele jaren geleden is de term ‘standing army’ gelanceerd om aan te duiden dat het belangrijk is een preventief ‘leger’ van biologische bestrijders klaar te hebbenstaan voor nieuwe invasies van plagen. Inmiddels is er een bloeiende industrie van biologische bestrijdingsfirma’s, wordt op vrijwel ieder glasgroentebedrijf biologische bestrijding toegepast en produceren we groenten met minimale residuen van gewasbeschermingsmiddelen die ver onder de wettelijke normen liggen. Dit is echt een fantastisch verhaal!
Maar de keerzijde van dit verhaal is dat het beeld ontstaat dat we er wel zijn: de alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen zijn ontwikkeld en ons einddoel van groenten produceren zonder milieu-impact is bereikt. Helaas klopt dit niet. Er worden toch nog steeds behoorlijk wat van deze middelen ingezet. Wat is er aan de hand?
De noodzaak van chemisch
De lobby van ngo’s als Greenpeace en het Pesticide Action Network voor een verbod op ‘landbouwgif’ gaat onverminderd door. De sector spreekt liever van gewasbeschermingsmiddelen en stelt dat er nu eenmaal een medicijnkastje nodig is, voor het geval er een probleem opduikt waar we niet uitkomen met biologische of andere manieren van bestrijding. Ik denk dat de sector terecht stelt dat we niet zonder chemische middelen kunnen. Naar mijn mening wordt er vaak veel te makkelijk gedacht dat het een simpele kwestie van omschakelen is, een kwestie van opvoeden, overtuigen en laten zien dat het anders kan.
Ik denk dat de sector terecht stelt dat we niet zonder chemische middelen kunnen
Succesverhaal
Dit komt misschien wel deels door het succesverhaal van biologische bestrijding dat breed wordt verkondigd. Het feit is echter dat we er voor heel veel plagen nog lang niet zijn. Neem bladluis. Met het recente verbod op pymetrozine (Plenum) is het nog een hele uitdaging om deze plaag goed te bestrijden. De biologische telers (SKAL-keurmerk) worstelen daar al jaren mee en verliezen nog regelmatig grote delen van hun oogst door deze plaag. De hogere prijzen voor biologische groenten maakt dit enigszins goed, maar in gangbare teelten met lagere marges kan deze oogstderving wellicht tot onoverkomelijke verliezen leiden.
Geen biologische bestrijders voor nieuwe plagen
Voor veel nieuwe plagen, zoals de tomatenroestmijt, de zuidelijke groene stinkwants of Nesidiocoris zijn überhaupt geen biologische bestrijders of alternatieve, niet-chemische manieren van bestrijding, beschikbaar. Chemisch ingrijpen tegen zulke plagen kan het totale systeem van biologische bestrijding verstoren, waardoor ook andere plagen min of meer gedwongen chemisch bestreden moeten worden.
We kunnen dus nog lang niet zonder chemische middelen en een direct totaal verbod daarop zou rampzalig voor de sector zijn. Aan de andere kant is de term ‘medicijnkastje’ wel enigszins eufemistisch. Er worden nog steeds zoveel middelen gebruikt dat het soms meer lijkt op een infuus voor een chronisch zieke patiënt. Dit is niet een beeld dat we graag zien en moet ook echt veranderen.
Effecten op mens en milieu
De zorgen om ongewenste effecten van chemische gewasbeschermingsmiddelen op mens en milieu zijn aanzienlijk. Er is bijvoorbeeld veel discussie over de mogelijke stapelingseffecten van verschillende pesticiden op menselijke gezondheid. De wereldwijde afname van insectenpopulaties en de mogelijk rol van pesticiden daarin zijn groot in het nieuws gekomen, net als de effecten van neonicotinoïden op bijen en wilde bestuivers.
En of het nu altijd terecht is of niet, de consument (of supermarktketens onder druk van ngo’s) zullen blijven vragen om schone, veilige producten met minimale of geen residuen van gewasbeschermingsmiddelen. In de laatste convenanten met deze partijen gaat het verder dan dat. Niet alleen het residu is belangrijk, maar ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ergens in de keten wordt steeds meer beperkt. De druk op chemische gewasbeschermingsmiddelen blijft dus groot en het aantal beschikbare middelen zal naar verwachting steeds verder afnemen.
We kunnen dus nog lang niet zonder chemische middelen en een direct totaal verbod daarop zou rampzalig voor de sector zijn
Toekomstige ziekte- en plaagdruk
Om te kunnen voorspellen hoe de bestrijding van ziekten en plagen zich zal ontwikkelen is het goed om eerst te kijken hoe de tuinbouw zich zal ontwikkelen. De wereldwijde uitbraak van het coronavirus en de maatregelen om verspreiding in te dammen heeft de wereld wakker geschud. We gaan ineens heel anders naar de wereldeconomie kijken. Het besef van het belang van zelfvoorzienend zijn in voedselproductie is door de corona-uitbraken groter geworden.
Meer productie dan consumptie
Nu zit dat in Nederland wel goed. We produceren ongeveer viermaal zoveel groenten en fruit als we consumeren. Van onze eigen productie wordt ongeveer 70% geëxporteerd, maar door de behoefte om jaarrond verse groenten en fruit beschikbaar te hebben, wordt er ook veel geïmporteerd. Misschien gaat dit door alle huidige problemen in de luchtvaartsector veranderen en worden er bijvoorbeeld minder verse boontjes uit Afrika ingevlogen en wellicht ook minder geëxporteerd.
De trend van het meer lokaal produceren van een groter arsenaal van groenten en fruit met nieuwe kasteelten, zoals zachtfruit, vanille, papaja, avocado en passiefruit, zou door de gevolgen van het coronavirus weleens versneld kunnen worden.
Gevolgen voor gewasbescherming
Dit alles heeft ook gevolgen voor de gewasbescherming. Nieuwe teelten hebben ook weer nieuwe exotische plagen en ziekten, waarvoor per teelt een aanpak ontwikkeld moet worden. Ook in de gangbare teelten zullen dingen veranderen. Door de opwarming van de aarde en handelsstromen zullen nieuwe invasieve plagen en ziekten komen, waar we nog geen pasklare methoden voor bestrijding voor hebben.
De tuinbouw zal zich verder verduurzamen en de energietransitie zet door. Er zal dus een integrale aanpak voor ziekte- en plaagbeheersing moeten komen, waarbij met deze veranderingen in gewassen, teeltsystemen, klimaat en licht rekening gehouden moeten worden. Zijn we in staat om deze veranderingen en uitdagingen aan te gaan?
Nieuwe teelten hebben ook weer nieuwe exotische plagen en ziekten, waarvoor per teelt een aanpak ontwikkeld moet worden
Plagen permanent gevestigd
Een groot dilemma in gewasbescherming is de balans tussen het voorkomen van nieuwe plagen en ziekten en aan de andere kant het verhogen van weerbaarheid. Wat dat betreft lijkt de discussie op die over het coronavirus: een lockdown versus groepsimmuniteit. Voor sommige plagen en ziekten, zoals q-organismen en bepaalde virussen en bacterieziekten is het absoluut noodzaak om besmetting van teelten te voorkomen met allerlei hygiënemaatregelen.
Maar een kas potdicht maken als een onneembare vesting is niet realistisch, afgezien misschien van de bladgewassen in afgesloten klimaatcellen. Deze manier van telen is echter voor veel gewassen niet rendabel. In gangbare kasteelten komen plagen en ziekten algemeen voor en zijn vaak permanent gevestigd, en hetzelfde geldt voor open teelten. In dat geval kan beter gekeken worden naar een verhoogde weerbaarheid van het teeltsysteem. Voor beide manieren van aanpakken zullen verdere technieken ontwikkeld worden.
Detecteren en uitschakelen
Voor de plagen en ziekten die we absoluut niet willen, is het snel detecteren en uitschakelen een goede strategie. Voor deze aanpak komen steeds meer innovatieve middelen op de markt, zoals het automatisch scouten met beeldverwerking, snelle detectiekits, apps om het scouten en monitoren te ondersteunen en zelfs drones die na detectie plagen uitschakelen. Maar, zoals gezegd, het volledig vrij houden van plagen en ziekten is niet realistisch.
Een beweging die een beetje haaks staat op dit idee van isoleren, is het juist meer verbinden van kasteelten met de omgeving. In open teelten worden akkerranden van bloeiende planten, die natuurlijke vijanden van plagen ondersteunen, al jaren met succes toegepast. Ook in de directe omgeving van kassen wordt steeds meer ecologisch bermbeheer toegepast om het algemeen voorkomen van insecten (met namen bijen en andere bestuivers) te stimuleren. Het deltaplan voor biodiversiteitsherstel in Nederland zal deze ontwikkeling van natuurinclusieve tuinbouw verder stimuleren.
Een kas potdicht maken als een onneembare vesting is niet realistisch
Weerbaarheid verder verhogen
De natuurlijke vijanden vanuit de kasomgeving kunnen sterk bijdragen aan de bestrijding van plagen in kassen waar we nu nog geen natuurlijke vijanden voor beschikbaar hebben, zoals sluipwespen van rupsen. Een prachtig voorbeeld hiervan is de bestrijding van de exotische plaag Tuta absoluta met inheemse sluipwespen in Zuid-Europa.
Weerbaarheid van teeltsystemen kan verder worden verhoogd door het preventief inzetten, bijvoeren en stimuleren van natuurlijke vijanden, iets wat al volop gebeurt en steeds verder wordt ontwikkeld.
Leger moet eten
Ik verwacht dat deze ontwikkeling van een ‘standing army’ onverminderd doorgaat en dat we steeds beter in staat zullen zijn om onze eigen ecosystemen te ontwerpen en in stand te houden voor een optimale plaagbestrijding. Nu al worden steeds meer alternatieve of aanvullende voedselbronnen zoals nectar, stuifmeel, meelmot-eieren, pekelkreeftcysten of prooimijten, ingezet om natuurlijke vijanden beter te laten vestigen.
Van sommige bestrijders kan vestiging verder verbeterd worden door het aanbieden van schuilplekken of planten voor eileg. In onderzoek zijn we ook steeds meer aan het kijken hoe natuurlijke vijanden elkaar kunnen aanvullen en versterken, doordat ze bijvoorbeeld verschillen in temperatuurgevoeligheid of hun voorkeur voor bepaalde plekken in het gewas. De verwachting is dat weerbaarheid van teeltsystemen nog veel verder wordt verhoogd met het ontwikkelen van deze functionele biodiversiteit.
Weerbaarheid plant van groot belang
Als onderdeel van algemene weerbaarheid van teeltsystemen is de weerbaarheid van de plant uiteraard van groot belang. Het induceren van plantweerbaarheid met micro-organismen, elicitors, veranderingen in het microbioom of met lichtbehandelingen staat erg in de belangstelling. Ook het afstemmen van de bemesting om groei van plagen en ziekten te beperken krijgt steeds meer vorm.
Onderbelicht
Wat in mijn mening tot nu toe onderbelicht blijft is de integratie van plantweerbaarheid met biologische bestrijding. Biologische bestrijding van plagen is in veel teelten de basis van bestrijding en plantweerbaarheid zou ondersteunend moeten zijn aan dat systeem. Het is nog maar de vraag of een resistentie of geïnduceerde weerbaarheid altijd goed uitpakt voor biologische plaagbestrijding. Voor veel ziekten is dit anders en is plantweerbaarheid of resistentie juist weer belangrijker dan biologische bestrijding.
Correctiemiddelen blijven nodig
Tot slot zullen in teeltsystemen correctiemiddelen nodig blijven als de algehele weerbaarheid van het teeltsysteem niet afdoende werkt. Gelukkig zien we naast het verdwijnen van chemische gewasbeschermingsmiddelen ook een sterke opkomst van biologische middelen, zoals specifieke schimmels, bacteriën en virussen die plagen en ziekten bestrijden. Een groot probleem is het trage en complexe toelatingstraject, maar een meer op maat gemaakte regelgeving kan de toelating van dit soorten middelen hopelijk versnellen. Ze zullen hard nodig zijn in de toekomst.