Een uitbraak van PSTVd in 2013 kan niet leiden tot een schadevergoeding door de overheid.
Een kweker van dahlia had die schadevergoeding geëist nadat hij forse schade leed in 2013. De zaak van de dahliakweker gaat terug naar 2012 toen de NVWA een partij dahlia als verdacht beoordeelde, maar een besmetting niet kon aantonen. De kweker zette de teelt op, wetende dat de NVWA in 2013 zou terugkeren voor nieuw onderzoek. Daar werd een bredere besmetting wel vastgesteld en moest het bedrijf besmette planten vernietigen en verdachte partijen in kleinverpakking afzetten. De kweker legde de schade van ruim 120.000 euro neer bij de overheid, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven verwerpt de claim.
De kweker had na de verdenking in 2012 zelf maatregelen kunnen nemen. PSTVd is een q-organisme. De kweker had kunnen besluiten de planten van de verdachte cultivar niet op te zetten of de NVWA om een eerdere controle kunnen vragen.
Ook andere argumenten van de kweker werden door de rechter van tafel geveegd. Zo zou de NVWA niet duidelijk hebben gemaakt dat het om PSTVd ging, maar de rechter hechtte meer waarde aan schriftelijke verslagen van de NVWA over het bedrijfsbezoek. Dat in 2009 kuipplantenkwekers wel een schadervergoeding kregen na een PSTVd-uitbraak was omdat tot dan niet bekend was dat de viroïde in kuipplanten kon voorkomen. Bij deze kweker behoort de uitbraak dus tot de bedrijfsrisico’s.