Werkgevers- en werknemersbonden zijn allebei blij met een akkoord. Dat klinkt bijna te mooi om waar te zijn.
Toch is dat nu aan de hand. LTO, FNV en CNV waren ongelukkig met de uitwerking van de nieuwe Wet Werk en Zekerheid (WWZ) van minister Lodewijk Asscher en hebben nu zijn fiat voor een aanpassing.
De bedoeling van de zogeheten flexwet is op zich nobel: mensen die zwak staan op de arbeidsmarkt een steun in de rug geven. Dat is even slikken voor werkgevers, maar uiteindelijk voor hen ook beter, want je krijgt er gemotiveerder personeel voor terug. Asscher kondigde zijn wet vorig jaar aan als de belangrijkste verandering in het arbeidsrecht sinds de oorlog.
Praktijk pakte anders uit
Maar de praktijk pakte anders uit, vooral bij het seizoenswerk in de landbouw. Het werd onmogelijk om nog te werken met ‘vaste seizoensarbeiders’ – medewerkers die ieder jaar een of meerdere korte periodes hier komen om oogst- of ander seizoenswerk te doen en dan weer naar huis (veelal in Polen) gaan. Volgens de nieuwe wet moest er na 2 jaar een vast contract komen, tenzij er een wachttijd van 6 maanden tussen zit. Vooral de tuinbouw had er grote problemen mee. Die wachttijd is te lang, de mensen zijn eerder weer nodig. En vaste contracten zijn vaak simpelweg een te zware belasting voor de bedrijven.
Wachttijd van 6 naar 3 maanden
Het nieuwe akkoord heeft als belangrijkste verandering een wachttijd van slechts 3 maanden. Minister Asscher heeft hiermee een fikse knieval gedaan. Hij wilde een groep beschermen die daar kennelijk zelf niet van gediend is. Dan maar beter niet. Vast flexibel seizoenswerk hoort er bij in de landbouw.