“Planten kunnen meer dan je denkt.” Als Marcel Dicke aan het woord is over de wondere wereld van planten en insecten, weet je niet wat je hoort.
“Planten roepen zelf hulp in als ze belaagd worden”, zegt Marcel Dicke. En alsof dat nog niet genoeg science fiction is, zegt hij: “En de buren luisteren mee”. Dicke doet onderzoek naar de interactie tussen planten en insecten. Je zou bijna van communicatie kunnen spreken. Die gaat dan vooral via speciale stoffen.
Dicke is insectenkundige. Hij is gefascineerd door deze diertjes, waarvan mensen meestal een veel te negatief beeld hebben. “Het beste insect is een dood insect, zeggen mensen vaak. Ook in de landbouw. Maar lang niet elk insect is slecht. Van de miljoen soorten die we kennen, zijn er maar 5.000 die ons last bezorgen: 0,5%! Ongeveer 0,5% van de Nederlanders zit in de gevangenis. We zeggen toch ook niet dat alle Nederlanders crimineel zijn?”
‘Insecten verdienen meer waardering’
De toon is gezet. Insecten verdienen meer waardering, doceert Dicke. Niet alleen omdat er relatief maar een paar schadelijk zijn, ook omdat er heel bruikbare tussen zitten. In de biologische bestrijding van plagen (de inzet van natuurlijke vijanden tegen schadelijke insecten) wordt daar volop gebruik van gemaakt. Maar niet alleen insecten verdienen een andere bejegening, planten ook. Planten zijn niet de passieve wezens waar ze tot nu toe altijd voor doorgingen.
Verdedigingslinies
Dicke: “Planten zijn organismen die in de grond geworteld staan en dus kwetsbaar zijn. Ze kunnen niet weglopen of terugbijten. Maar ze kunnen wel iets anders.” Hij schetst dat planten actief met hun eigen bescherming bezig zijn, op verschillende niveaus. Het eerste is mechanisch, en bestaat uit haren op bladeren, of een moeilijk doordringbare waslaag.
De tweede verdedigingslinie is chemisch. De plant maakt afweerstoffen aan. Tabak heeft nicotine, andere nachtschade-achtigen hebben andere soorten alkaloïden. De koolfamilie heeft mosterdolieglucosiden. Dit zijn zware giffen. Deze worden met een ingenieus tweecomponentensysteem in de plantencellen bewaard. Gaat een cel kapot door een belager, dan komen de componenten bij elkaar en ontstaat het gif.
Groei of afweer
Dicke: “De plant moet zuinig met deze stoffen omgaan, want ze kosten energie. In de oudste bladeren zit daarom weinig. De jonge, bovenste bladeren, waar de groei plaatsvindt die nodig is in verband met concurrentie met andere planten, bevatten veel meer. En de bloemen nog meer. Net zoals wij de afweging moeten maken tussen geld voor bijvoorbeeld defensie of onderwijs, moet de plant kiezen waar hij zijn energie in stopt: in groei of in afweer. Als planten veel concurrenten hebben, gaan ze harder groeien, maar worden ze minder weerbaar tegen belagers. De balans is dan doorgeslagen naar groei. Het is pure economie.”
Het klinkt heel vernuftig, toch is het blijkbaar niet genoeg, anders hadden we geen insectenschade in landbouwgewassen.
“Dat is niet helemaal waar. Soms houden wij niet van die stoffen en kweken we ze eruit. De bittere smaak van spruitjes bijvoorbeeld. Maar daarmee wordt de plant wel vatbaarder. We hebben zijn verdedigingslinie weggehaald. Nu is veredeling maar zelden gericht op bepaalde stoffen. Wel is vooral geselecteerd op productie-eigenschappen, en te weinig op weerstand. Dat was ook nooit een punt, want als er een beestje kwam, hadden we de spuit. Of het met minder middelen kan? Ja natuurlijk! Maar dan moeten we wel naar andere rassen toe. Naar een ander systeem van landbouw.”
Aardappelplanten zijn giftig, maar toch kwetsbaar voor coloradokevers. Werkt de afweer dan niet goed?
“Jawel, die is heel effectief. De verdedigingsstoffen houden de plant vrij van het grootste deel van de mogelijke belagers. Maar die coloradokever is een echte specialist, net als de rupsen van het koolwitje. Die soorten hebben een ontgiftingssysteem ontwikkeld tegen die specifieke afweerstoffen. Daar moet die plant dus iets anders tegen doen. Dan kom je op de derde verdedigingslinie: geurstoffen uitzenden die de vijand van de belager aantrekken.”
U zei laatst in een lezing: ‘Planten luisteren naar hun buren’. Hoe zit dat? Communiceren planten met elkaar?
“Dat is uiteraard beeldspraak. Planten kunnen geurstoffen uitzenden om vijanden van hun vijanden te lokken. Je zou kunnen zeggen: de plant roept om hulp. Interessant is dat buurplanten als het ware meeluisteren. Die gaan dan zelf alvast afweerstoffen klaarzetten. Ook maken ze, als ze daarna zelf aangevallen worden, sneller geurstoffen aan. Dan roepen ze mee om hulp, zou je kunnen zeggen. Ik zou dit geen onderlinge communicatie noemen, maar liever spreken van afluisteren. Buurplanten zijn elkaars concurrenten, die hebben er geen baat bij om elkaar te helpen.”
Hoe kan een plant waarnemen, die heeft geen zintuigen?
“Een plant kan van alles en nog wat chemisch waarnemen, al weten we niet precies waar de neus van de plant zit. Als een insectenei op een plant wordt gelegd, neemt die dat waar via de stoffen in de lijm waarmee dat ei wordt vastgemaakt aan de plant. Ook herkennen planten speeksel van belagers.”
‘Zie planten niet als kasplantje waar wij alles maar voor moeten oplossen’
U zei ook: planten kunnen meer dan wij denken, die kunnen hun eigen boontjes doppen. Verklaar?
“Ik wil zeggen: zie ze niet als kasplantje waar wij alles maar voor moeten oplossen. Terwijl we ze eerst zelf kreupel hebben gemaakt. Uit onderzoek met mosterdplanten blijkt een heel actieve reactie van de plant nadat er eitjes op gelegd zijn door een vlinder. Die planten schakelen zelf hulptroepen in. Verder vervroegen ze de bloei, en produceren toch evenveel zaad. Dat laat zien dat we best wat vertrouwen mogen hebben in onze gewassen.”
Er is veel maatschappelijke discussie over de positie van mensen ten opzichte van dieren. Proef ik hier nu een pleidooi voor herwaardering van de plant?
“Ja, zij het niet op hetzelfde niveau als dat van mens en dier. Ik zie niet waarom er een rangorde zou moeten zijn. Planten hebben een eigen plek. We hebben ze vaak ondergewaardeerd, te vaak gedacht: wat niet kan bewegen en niet kan weglopen, kan niet veel zaaks zijn. Een plant heeft net zoveel strategie als een dier of wij, alleen wij hebben zelfbewustzijn. En ja, wij kunnen dingen die dieren of planten niet kunnen. Maar planten kunnen ook dingen die wij niet kunnen. Zoals zonlicht omzetten in suikers. En nee hoor, ethische gevolgen heeft dit op korte termijn niet. Voorlopig is de discussie over de plek van dieren al ingewikkeld genoeg.”
‘Biologische bestrijding kan in vollegrond net zo goed als in een kas’
In de tuinbouw is de inzet van natuurlijke vijanden zoals roofmijten en sluipwespen ingeburgerd. Kan dat wel in de akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt?
“Die vraag krijg ik altijd. Het idee is vaak dat inzet van natuurlijke vijanden alleen kan in gesloten systemen, omdat we daar alles beheersen. Dat is niet waar. Het kan in open systemen net zo goed en daar zijn uitstekende voorbeelden van. Misschien alleen iets minder makkelijk.
In de natuur zijn geen plagen, op een enkele uitzondering na. Omdat in de landbouw de boel zo vereenvoudigd is, met dezelfde soort op een groot oppervlakte, met ook nog eens exact dezelfde genetische samenstelling, zijn daar wel plagen. En er zijn weinig schuilplaatsen en alternatieve voedselbronnen voor natuurlijke vijanden. Bij een meer divers landbouwsysteem krijg je minder problemen.”
Op welke schaal moet dat, die diversificatie?
“Zoals we roofmijten in kassen loslaten, is heel Afrika behandeld met een vijand van spintmijt in cassave. In Zuid-Amerika is een roofmijt gevonden, die is getest en uitgezet en heeft zichzelf verder verspreid. Nu zit die in heel Afrika, overal waar cassave verbouwd wordt. Prachtig voorbeeld van effectieve aanpak in open omgeving.
Ander voorbeeld is in Kenia, met stengelboorders in mais. De mot legt eieren op de bladeren. De rupsen eten stengelweefsel weg. De plant valt om. Hier is een sluipwesp uit Pakistan ingevoerd. Die passen ze toe in combinatie met een ondergroei van een vlinderbloemige. Die maakt een geurstof die de mot afstoot. Om de mot effectiever en blijvender af te leiden, is om de percelen heen een strook gras die de mot juist aantrekt, maar daar geen goede voedingsbodem voor is. Zo heb je een driecultuur; divers met veel minder problemen.
‘Studies wijzen uit dat luisdruk lager wordt door groenstroken rondom gewassen’
In Nederland zou je kunnen denken aan groenstroken rondom gewassen, met bloeiende planten. Er zijn studies die uitwijzen dat de luisdruk 40-60% lager wordt daardoor. Dat klinkt misschien als niet effectief genoeg, maar ik bekijk het positief. Kijk hoe je dat kunt vergroten. Gooi het kind niet met het badwater weg. Je hebt niet voor elk gewas een nultolerantie nodig. Sterker, soms leidt een kleine besmetting zelfs tot hogere productie, via overcompensatie.”
Inzet van biologische bestrijding heeft ook risico’s. Er zijn slechte ervaringen met ingevoerde exoten die zelf een plaag werden.
“Daar moet je altijd beducht voor zijn. In het verleden is daar niet altijd goed over nagedacht. Ja, het Aziatisch lieveheersbeestje in de EU is een probleem. Dat had nooit mogen worden ingevoerd. Het zal ook niet weer zo gebeuren door huidige wetgeving. Maar er zijn meer positieve voorbeelden dan negatieve. De allereerste was in 1880 al, met wolluis in citrus in Californië. Daartegen zijn lieveheersbeestjes uit Australië ingezet. Die zijn nu nog steeds in Californië actief, en in alle citrusteeltgebieden wereldwijd.”
Wat voor potentieel ligt er voor biologische bestrijding? Welke gewassen lenen zich er het eerst voor?
“Er is meer mogelijk dan vaak gedacht wordt. Dat hebben ze in Almería, Spanje, geleerd, het grootste tuinbouwgebied van Europa. Een grote plastic zee waar ze drie keer in de rondte spoten, vanuit de overtuiging: alleen zo kunnen we gewassen telen. Tot de afnemers het niet meer wilden. Toen hadden we in Nederland al een prachtig geïntegreerd systeem. Bedrijven die dat faciliteerden, zoals Koppert, zeiden tegen die Spanjaarden: we hebben een veel beter alternatief. Eerst werden ze weggehoond, maar het werkte wel, ook daar.
‘Op termijn kunnen we het middelengebruik fors reduceren’
Het is dus al een hele stap als alternatieven serieus genomen worden. Op termijn kunnen we het middelengebruik echt fors reduceren met behoud van productie. Precisielandbouw biedt ook kansen. Je kunt met drones ontdekken waar het begin van een haard zit, en dan kun je gericht aan de slag. Maar de omslag gaat niet vanzelf.
Je zou kunnen beginnen met een koolgewas, omdat we daar de meeste ervaring mee hebben. Maar ik zal niet zeggen: de akkerbouwer moet maar dit of dat doen. Dat zou arrogant zijn. Je zou samen als wetenschap en bedrijfsleven moeten kijken wat de problemen zijn en dan combinaties van oplossingen bedenken. De tuinbouw is ook niet in één keer van het oude spuiten naar het huidige systeem gegaan waar Koppert de beestjes voor levert.”
Sinds
2002
bij
Wageningen
UR
Prof. dr. Marcel Dicke (59) is hoogleraar entomologie (insectenkunde) aan Wageningen UR. Hij werkt er sinds 2002. Dicke is specialist op het gebied van interactie van planten en insecten. Hij kreeg voor zijn onderzoekswerk op dit terrein in 2007 de Spinozapremie.