Op korte termijn lijdt vooral de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie onder de brexit vanwege een verslechterde concurrentiepositie.
Dit geldt in iets mindere mate ook voor de landbouw, chemie en handel, concludeert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Het PBL publiceerde dinsdag 19 februaride notitie ’Korte termijn gevolgen van de brexit’, dat op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat is opgesteld. Het PBL deed in de notitie onderzoek naar de kortetermijngevolgen van de brexit voor 62 bedrijfstakken in Nederland. Ook is gekeken naar verschillen tussen de provincies.
Kleinere provincies harder getroffen
De provincies die het economisch het beste doen, worden volgens het onderzoek het minst hard getroffen. Het hierbij met name om Zuid- en Noord-Holland en Noord-Brabant. Kleinere provincies worden duidelijk harder getroffen door de brexit. ‘Dat komt onder meer doordat bedrijven in deze economisch grotere regio’s minder afhankelijk zijn van economische relaties met het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast zijn er in deze regio’s meer bedrijven uit de dienstensector, die gemiddeld genomen hun concurrentiepositie versterken’, aldus het onderzoek.
Kosten
“Enkele bedrijfstakken in de dienstverlenende sector, zoals financiële diensten, telecom- en reisorganisaties, versterken juist hun concurrentiepositie”, stelt het PBL. Dat kan komen doordat de kosten voor hun concurrenten uit het VK meer toenemen dan hun eigen kosten.
Verhoogde kosten door handelsbarrières
De verminderde concurrentiepositie wordt volgens het PBL vooral veroorzaakt door verhoogde kosten die samenhangen met opgeworpen handelsbarrières, zoals die bij de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie zullen worden ingevoerd.
Het PBL benadrukt dat het in het onderzoek gaat om de effecten die meteen na de brexit optreden, en er geen rekening is gehouden met hoe bedrijven, overheden en consumenten zullen reageren.