Gewasbeschermingsmiddelen die op de nominatie staan om hun toelating te verliezen, blijven op de markt. Er wordt namelijk uitsluitend gekeken naar voldoende andere chemische alternatieven.
Volgens een analyse van Pesticide Action Network Europe blijft daardoor de toelating van chemische gewasbeschermingsmiddelen in stand. Ook als het om middelen gaat die gevaarlijk zijn en mogelijk leiden tot een verhoogd risico op kanker, afwijkingen bij de geboorte, hartziekten of andere gezondheidseffecten.
PAN Europe analyseert dat de manier waarop gekeken wordt naar de vervangbaarheid van middelen, zo is ingericht dat risicovolle chemische middelen nauwelijks een toelating verliezen. Bij de beoordeling wordt niet gekeken naar de mogelijkheden van geïntegreerde gewasbescherming, waarbij preventie op de eerste plaats staat, daarna mechanische bestrijding en pas op de laatste plaats chemische gewasbescherming.
Van de middelen is in 2009 in de Europese Unie vastgesteld dat er veiliger alternatieven beschikbaar moeten komen. De richtlijnen waarlangs gekeken wordt naar die alternatieven, houden in dat alleen andere chemische opties worden beoordeeld. De conclusie is dan vaak dat er onvoldoende alternatieven zijn en dat dus het gevaar van resistentie op de loer ligt, als een middel wordt verboden.
De richtlijnen die gebruikt worden bij de beoordeling van de middelen zijn tot stand gekomen bij de EPPO (European and Mediterranean Plant Protection Organisation). Volgens PAN Europe is de invloed van de industrie binnen die organisatie zo groot dat de regels mede zijn gebaseerd op de inbreng van grote bedrijven als BASF, DuPont en Syngenta. Die aanwijzingen zijn vervolgens in Europese en nationale regelgeving overgenomen.
De uitfasering van de meest risicovolle gewasbeschermingsmiddelen is volgens PAN Europe mislukt. De Europese regels daarvoor moeten worden aangepast, vindt de organisatie.