De droge zomer legde de structureel zwakke marktpositie van vollegrondsgroentetelers bloot. Telers hopen in nieuw vorm te geven afzetcontracten het nu bijna volledig bij hen geparkeerde teeltrisico ook wat naar de afnemer te schuiven. Andere telers tellen hun knopen en stoppen er maar liever helemaal mee.
In de huidige keten van groente voor de versmarkt is naar schatting 75% van het volume vastgelegd in afzetcontracten met de retail. Daarvan gaat een derde bij de teler weg tegen vaste seizoenprijzen en twee derde tegen variabele weekprijzen, binnen per contract dan weer uiteenlopende bandbreedtes van minimum- en maximumprijzen.
Niets terrechtgekomen van hogere prijzen
In een normaal seizoen met normale productie tegen normale kosten leveren dergelijke contracten in beginsel zo niet een vetpot, dan toch enige mate van inkomenszekerheid op. Dit jaar is dat een heel ander verhaal. In augustus was er nog hoop op hogere weekprijzen en nog hogere prijzen op de vrije markt vanwege verwachte productschaarste. Inmiddels wordt duidelijk dat van die hogere prijzen weinig tot niets terecht is gekomen.
Negatief droogte-effect van -€ 5.800
Onderzoekers van Wageningen Economic Research (WEcR) stelden eind november in een tweede raming van het effect van de droge zomer op de inkomens in de tuinbouw hun eerdere verwachtingen dan naar beneden bij. Per bedrijf in de vollegrondsgroente en aardbeien komt WEcR uit op een gemiddeld negatief droogte-effect van minus € 5.800. In december zal een definitieve raming van alle agrarische inkomens bekend worden. Voor de vollegrond zullen die cijfers volgens WEcR-onderzoeker Rob Stokkers nóg wat verder omlaag worden bijgesteld.
Productiederving tussen 5 en 20%
WEcR keek voor die laatste tussentijdse rapportage naar 7 teelten. Met 40 tot 50 bedrijven in haar bedrijfsinformatiesysteem en geen toegang meer tot de voorlopige oogstcijfers van CBS of gegevens van telersverenigingen, hebben de onderzoekers hun schattingen deels gebaseerd op gesprekken met 4 marktdeskundigen en literatuuronderzoek in vakbladen. Zo kwamen ze tot een productiederving bij deze 7 teelten die varieert tussen de 5 en 20%.
Bijvoorbeeld prei. Een productiedaling van 5% zal naar verwachting leiden tot een prijsstijging van 10%. Netto een positief effect, aldus het novemberrapport. De onderzoekers staafden de marktsignalen met openbare afzetcijfers van REO. Daar is de prei-afzet in de maanden mei tot en met september duidelijk geraakt door de droogte, zegt Stokkers. “Het aangevoerde volume daalde bij REO met 12,5% en leidde tot een 50% hogere prijs. Omdat in Nederland het merendeel van de afzet via contracten gaat en niet via de klok – waar prijsuitschieters groter zijn – hebben we dat prijseffect gedempt door een derde van die bij REO mee te nemen.” Bij aardbeien gaan de onderzoekers uit van een 15% lagere aanvoer, maar geen hogere prijs. Ook hier zal in december nog een wijziging optreden.
Discussie extra kosten
Stokkers is zich ook bewust van de discussie over de hoogte van extra kosten. Voor beregenen heeft WEcR alleen de werkelijk gemaakte extra kosten meegerekend. Dus geen afschrijving en uren gemaakt door de ondernemer. Stokkers wijst op een eerdere publicatie van het praktijkonderzoek op dit punt.
De netto-meerkosten voor beregenen zijn geschat op € 50 per hectare voor een toediening van 25 millimeter. Als een teler een loonwerker laat beregenen, kost hem dat € 300 per hectare per toegediende 25 millimeter. Maar wat als deze teler een extra haspel aanschafte? “Dan kunnen zijn investeringskosten inderdaad oplopen en komt de € 300 per hectare in beeld”, zegt Stokkers.
Extra kosten in contractbesprekingen met afnemers meenemen
Helder is dat de telers hun extra kosten en moeite voor beregening dit jaar niet terug konden verdienen met hun contractprijzen. En na een ook al droog najaar wordt ook duidelijk dat het volgend jaar weleens wéér een jaar wordt met veel extra dieselslurpende en tijdrovende beregeningsbeurten. Daarom onderzoeken telers en telersverenigingen nu mogelijkheden om die extra kosten in de contractbesprekingen met hun afnemers mee te nemen. Het moet de supermarkten immers ook wat waard zijn dat de telers het noodzakelijke doen om het risico op lege schappen te minimaliseren.
Goede bedrijven stoppen
Maar ook zijn er bedrijven die de rekensom dit jaar hebben gemaakt en besluiten ermee te stoppen. “Goede bedrijven met voldoende schaal én een opvolger”, voegt voorzitter Niels Zuurbier van LTO Vollegrondsgroente daar spijtig aan toe. De hoofdredenen die Zuurbier opsomt voor die bedrijfsbeëindigingen zijn eenieder wel bekend, denkt hij. De slechte prijsvorming van de producten, moeilijkheden om aan personeel te komen en de stijgende kosten van niet alleen dat personeel of vanwege weersextremen. “Bijna alles wordt duurder. Tot aan de door afnemers en overheid geëiste certificeringen. Steeds maar je bedrijfsvoering weer moeten aanpassen om aan te tonen dat je goed bezig bent.”
De kostprijsverlaging ging eerst met centen tegelijk, toen met tienden van centen. Daar valt niks meer te halen
Niels Zuurbier, voorzitter van LTO Vollegrondsgroente
Toch hoopt Zuurbier wel op verbetering. De schaalvergroting die de afgelopen tientallen jaren, al dan niet met GMO-subsidie, is doorgevoerd, komt in zijn optiek op een kantelpunt. “De kostprijsverlaging ging eerst met centen tegelijk, toen met tienden van centen. Daar valt niks meer te halen.”
Ook denkt Zuurbier dat doordat bedrijven hun optimale omvang ook qua organisatie wel hebben bereikt, het gat dat door stoppende tuinders ontstaat niet zomaar zal worden ingevuld. “IJsbergsla heeft eindelijk eens een goed jaar achter de rug. Maar er is ook 300 hectare weg in 2019. Dat is niet zomaar ingevuld.”
Positie teler blijft wankel zonder eendracht
Dat maakt het voor telers ook net iets makkelijker om te kunnen kiezen aan wie ze willen leveren en tegen wat voor contract. Of dat ook betekent dat er voor de teler weer wat marge aan de opbrengstkant te halen zal zijn is nog een tweede. Zonder de macht die door eendracht gesmeed wordt blijft de positie van de teler wankel, stelt Zuurbier. “Dat wij zelf een bom hebben gelegd onder het PT was voor die eendracht het domste wat we konden doen. Zonder goed gezamenlijk gefinancierd onderzoek staat alles stil. Gelukkig zien we op productniveau de telers wel weer bij elkaar komen, niet over afzet, maar wel om samen over knelpunten in de teelt te praten.”
Preiteelt worstelt
De al langer moeizame marktsituatie lijkt dit jaar met name de Nederlandse preiteelt parten te spelen. In de afgelopen 1 tot 2 jaar zijn meerdere bedrijven in Nederland gestopt met het telen van prei. Hoogopgeleide jonge opvolgers berekenen de plussen en de minnen en zien dat het eenvoudigweg meer kost dan het oplevert. Per saldo gaat dit jaar vermoedelijk sluiten met een plusje. Vorig seizoen lagen vanaf juli 2017 tot en met maart 2018 de prijzen echter ver onder de kostprijs. Reden was dat de teelt in heel Europa van een leien dakje ging en er daardoor een overmaat aan prei op de markt kwam. Prijstechnisch was het seizoen 2016/2017 wel weer redelijk goed, vanwege een krapte aan prei in heel Europa, maar toen werkte de gevolgen van de wateroverlast door in het bedrijfsresultaat vanwege lagere producties.
Areaal loopt terug en bedrijven worstelen
Al met al is het een onzekere teelt met nog onzekerder rendement. Het is dan ook niet zo vreemd dat het prei-areaal in Nederland daalt en bedrijven stoppen met prei. De in prei gespecialiseerde adviseur Piet van der Haas van toeleverancier Mertens Agro in Horst (L.) somt moeiteloos 7 bedrijven in Zuidoost-Brabant en Noord-Limburg op die in het afgelopen jaar geen prei meer hebben geplant. Daarnaast zijn er bedrijven die minder hebben geplant. Over heel Limburg gaat het om een teruggang in areaal van 800 naar 600 hectare.
Prei bulkproduct
Als zelfs financieel gezonde bedrijven besluiten te stoppen met prei, dan is de conclusie gerechtvaardigd dat er structureel iets mis is. Een deel van het probleem zit hem in het bulkkarakter van het product, zoals bij zoveel vollegrondsgroente. Er zijn in het verre en recente verleden diverse initiatieven geweest om van prei een onderscheidend product te maken, maar dat is tot op heden uitermate lastig gebleken. Op het gebied van presentatie en verpakking gebeurt in België wel veel en dat komt vaak ook tot uiting in een betere prijs. Daarnaast heeft België het kwaliteitslabel Flandria met heel specifieke eisen, waarvoor zeker markt is. Maar ook die markt heeft zijn grenzen, wat maakt dat er nog veel uitwisselbare bulk overblijft waar afzet voor gevonden moet worden.
Concurrentie vanuit Europa groter
Vanwege die laagdrempelige uitwisselbaarheid, blijft de handel in prei niet beperkt tot Nederland of België. Desgewenst kan de handel uit heel Europa prei betrekken. Er vindt ook areaalverschuiving plaats, constateert Van der Haas. In Frankrijk zijn er bedrijven die reageren op marktruimte en die willen in enkele jaren uitbreiden van 40 naar 150 hectare. Ook in Polen is de teelt sterk in opkomst. Bovendien stijgt daar het teelt-technische niveau en zijn de winters in Polen de laatste jaren minder streng, zodat het teeltseizoen steeds langer wordt en de concurrentie groter.
Handel kan makkelijk shoppen
Het Europa-brede aanbod aan prei betekent dat de handel makkelijk kan gaan ‘shoppen’ als ze de prei in eigen land te duur vinden. Telers kunnen zich hiertegen moeilijk wapenen. En dat is ook aan de orde ten opzichte van de retail: die kunnen uitwijken naar andere leveranciers en hebben vaak veel marktmacht in contractbesprekingen en prijsonderhandelingen.
Het is beter om prei in een vorm aan te bieden waarbij de consument het product volledig gebruikt. Dat kan in de vorm van korte prei of in ringen voorgesneden prei, zodat de consument geen overtollig (geacht) blad weggooit
Piet van der Haas, adviseur bij toeleverancier Mertens Agro
Multifunctionele prei
Een spoor waaraan Van der Haas denkt is verkleining van de uitwisselbaarheid door specifiek Nederlandse prei beter in de markt te zetten. Net zoals in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zou de Nederlandse consument meer oog moeten krijgen voor het Nederlandse product, daar begint het mee. Ook het multifunctionele gebruik van prei zou beter benadrukt moeten worden. “Je kunt er alle kanten mee op en het zit in veel producten verwerkt zonder dat je daar erg in hebt.” Daarnaast is het beter om prei in een vorm aan te bieden waarbij de consument het product volledig gebruikt. Dat kan in de vorm van korte prei of in ringen voorgesneden prei, zodat de consument geen overtollig (geacht) blad weggooit. Dat roept niet het gevoel op van voedselverspilling en werkt bovendien besparend op de inzet van middelen omwille van het cosmetische effect ten aanzien van kwaliteit. Ook in het licht van residuloos telen zou dat een goede ontwikkeling zijn.
Samenwerken is het belangrijkste instrument
Maar het belangrijkste instrument om prei weg te halen uit de sfeer van inwisselbaarheid en ondermaatse prijsvorming is samenwerken, aldus Van der Haas. “Het is de enige optie om jaarrond een aanvoerblok te kunnen vormen waar handel en supermarkten niet omheen kunnen. Alleen bij grootschaligheid kun je een machtsfactor van betekenis zijn.” Daarbij zouden bedrijven elkaar kunnen aanvullen, niet iedereen hoeft alles te doen. Van der Haas denkt dat dit in de toekomst gaat gebeuren, misschien wel uit nood geboren. Een betere strategie zou zijn om daar nu al mee bezig te zijn, oppert hij, en niet af te wachten totdat het volgende bedrijf vrijwillig of gedwongen stopt met het telen van prei.
‘Conservatieve contracten zijn doodsteek’
“Elkaar in leven houden, zodat iedereen een boterham kan verdienen, dat is de essentie”, stelt een teler die zijn verhaal wel wil doen, maar alleen anoniem. “Als het gaat om contracten met de retail dan spelen ze een spelletje met ons. Wij moeten op een gegeven moment planten bestellen, daar ontkom je niet aan. Maar de inkoper komt pas praten over een nieuw contract als die planten al besteld zijn. De druk ligt dan bij de teler/risicodrager, want wij moeten wél afzet vinden voor die prei.”
Wat mag loyaliteit kosten?
“Als teler wil je een relatie opbouwen en loyaal zijn aan je klant. Maar het gevecht over de prijzen, waarbij geen boodschap is aan kostenstijgingen en extra kosten door bijvoorbeeld het beregenen van afgelopen jaar, begint op te breken. De druk van onderwaardering begint zijn tol te eisen en het is niet ‘eerlijk’ dat dit ook niet bespreekbaar is, want je kunt immers het contract ook kwijtraken.”
“Alles wordt duurder, zoals de zaadkosten met jaarlijks 4% en loonkosten volgens de cao nu in de afgelopen paar jaar met 9%, maar de prijs die wij kunnen bedingen, stijgt niet mee. Sterker nog, de planten zijn besteld en ‘we moeten het ervoor doen’. Er komt niets bij, ook niet zoals dit jaar als de kosten voor beregening ineens een stuk hoger liggen. Dit jaar is er 38,5 uur per hectare beregend met een kostenpost van € 1.790 extra per hectare.“
“Inkopers willen het volume van een groot bedrijf met personeel, maar rekenen met de prijs van een klein bedrijf met weinig of geen personeel. De arbeidskostenpost voor bedrijven met flink wat personeel is veel hoger. Een arbeidsuur kost gemiddeld € 17,50. Bij een gemiddelde jaarrond arbeidsprestatie van 100 kilo per uur – als dit al gehaald wordt – betekent dit dat er tussen de € 40 en € 47,50 aan omzet per uur binnenkomt. Trek hier de arbeidskosten en de teeltkosten vanaf en je houdt tussen de -€ 2,5 en +€ 2,5 per gemaakt arbeidsuur over. Bedrijven met volumecapaciteit moeten managementuren weg kunnen schrijven. Dit is met de huidige uitbetaalprijzen onmogelijk. Bij een bedrijfseconomische benadering gaan we helemaal de rode cijfers in.”
“Het personeel krijgt conform cao betaald en als teler werk je 80 uur per week op bijstandsniveau. Elke teler weet dit in de grond van zijn hart, maar zal er nooit voor uitkomen. Dat is niet erg voor een korte periode, maar op een gegeven moment ben je dat echt goed beu. Naast het economische aspect is er dus ook een psychisch aspect. Het ontbreekt aan waardering, in alle opzichten en het risico ligt bij de teler. We snappen dan ook dat er (grote) telers stoppen, omdat je beter af bent als zzp’er, omdat je dan zeker bent van € 35 per uur, alle kosten door kunt rekenen aan de klant en er bovenal veel zorgen wegvallen.”
Hoe nu verder?
“De ouderwetse/conservatieve contracten zijn de doodsteek voor de sector. Op korte termijn kunnen de inkopers zeggen dat ze hun targets gehaald hebben, maar op de lange termijn stopt de toelevering. De enige manier om het tij te keren is een andere vorm van contract. We moeten af van de ‘aanbodsmarkt’ en gaan telen op vraag. Hierbij wordt een bedrijfseconomische minimumprijs vastgezet met een bandbreedte naar boven. Door indexering toe te passen hoeven we niet elk jaar weer het ‘gevecht’ aan te gaan. Alle extra productie is ten voor- of nadele van de teler. Bij extreme jaren is bandbreedte inzetbaar om bijvoorbeeld de beregenkosten terug te halen zonder dat de teler zijn bedrijf moet verkopen.”
Dit artikel werd mede geschreven door Ton van der Scheer en Jeroen Verheul.