De inzet van een onkruidbrander voor en na opkomst voor de teelt van witlofwortelen, kan een bijdrage leveren aan de reductie van onkruid, waaronder melganzevoet. Dat blijkt uit onderzoek door proefcentrum Inagro in Rumbeke-Beitem.
Onkruid branden werkt tegen alle bovenstaande onkruiden in maximaal het 2-4 bladstadium en dus ook zeer goed tegen melganzevoet, aldus Inagro-onderzoeker Jan Vanwijnsberghe onlangs op een online bijeenkomst voor de witlofsector. Hij baseerde zich op de uitkomsten van onderzoek dat was gericht op de mogelijkheden van mechanische onkruidbestrijding in de teelt van knolselderij, peen en witlof. Voorwaarden voor de inzet van die niet-chemische onkruidbestrijdingssytemen was dat ze haalbaar moesten zijn, beschikbaar én betaalbaar. Dat betreft werktuigen als wiedeggen, schoffelsystemen, aanaarders, vingerwieders en branders.
Je kan na opkomst maar één keer branden, dus het moet meteen goed zijn.
Na-opkomst
Alleen in knolselderij was een 100% niet-chemische aanpak tegen onkruid mogelijk. Voor witlof werd gekeken naar de meerwaarde van onkruid branden als aanvulling of vervanging van het conventioneel chemisch onkruid bestrijden. Het branden gebeurde voor opkomst (op 16 mei) en na opkomst (op 15 juni) in witlof in het 4-5 bladstadium die was gezaaid op ruggen (2 rijen/rug) op 16 mei. Het tijdstip van branden werd bepaald door de grootte van het onkruid en niet door de gewasstand van het witlof.
Artikel gaat verder onder de foto
Hergroei witlof
Na het branden na-opkomst was alle bovengrondse vegetatie tussen de ruggen en op de rug weg, dus ook de circa een maand eerder gezaaide witlofplanten. De witlofplanten groeiden echter weer volledig terug en na zeven dagen stond het gewas weer boven. “Het groeipunt bij witlof zit dan nog dusdanig diep dat branden daar geen schade geeft”, aldus Vanwijnsberghe. Bij de beoordeling -17 dagen na het branden- was het gebrande gewas wel kleiner in vergelijking met niet branden, maar was van de aanvankelijk aanwezige melganzevoet nagenoeg niets terug te vinden. In het niet-gebrande object waren her en der wel nesten van het onkruid aanwezig. Na het branden werd wel verdergegaan met een chemische behandeling. Twintig dagen later (op 37 dagen na het onkruid branden) was het groeiverschil tussen de gebrande en ongebrande witlofwortelen nog gering.
Voortzetting onderzoek
Dit jaar wordt een nieuwe veldproef opgezet, waarbij weer gekeken wordt naar de bijdrage die onkruid branden kan leveren aan de niet-chemische onkruidbestrijding. Van de in 2020 geteelde wortelen worden tijdens de trek mogelijk effecten van onkruidbranden bekeken, net als het effect op witlofmineervlieg, dubbele koppen, en het verloop van de trek.
Spelen met vuur
Vanwijnsberghe gaf tot slot nog enkele waarschuwingen bij de inzet van onkruidbranders. Het branden na opkomst van witlof moet in de eerste plaats beschouwd worden als een noodrem in het geval de chemische voor- en na-opkomstbehandelingen niet gelukt zijn. Door droge weersomstandigheden kan het zijn dat deze behandelingen onvoldoende werken en er toch onkruiden overblijven. In dat geval is een extra branderbehandeling een optie.
Gebruik brander vraagt kennis en kunde
Hij voegde ook een waarschuwing toe: het gebruik van een brander vraagt kennis en kunde. Op het vlak van brandveiligheid is waakzaamheid aanbevolen, maar ook op het vlak van de toepassing. “Je kan na opkomst maar één keer branden, dus het moet meteen goed zijn. Het stadium van het onkruid (max 2-4 blad) is de belangrijkste parameter om te branden. Te droge en warme weersomstandigheden zijn ook niet ideaal voor een brandtoepassing.”
Een laatste belangrijk aspect is de instelling van de machine en de rijsnelheid, die mede bepalend zijn voor de hoeveelheid warmte waaraan gewas en onkruid worden blootgesteld.