Onder de vlag van NPPL worden volgend jaar ruim tien bodemvochtsensoren met elkaar vergeleken.
Het onderzoek naar bodemvochtsensoren zal worden uitgevoerd door Wageningen University & Resaerch en Aeres Hogeschool Dronten en zal op twee percelen plaatsvinden: een perceel zandgrond in Wageningen en een perceel kleigrond in Dronten. De proef start in het voorjaar van 2021. Er hebben zich inmiddels meer dan tien bekende leveranciers van bodemvochtsensoren aangemeld.
Bepaling nauwkeurigheid
Bij de proef bekijken de onderzoekers de nauwkeurigheid van verschillende bodemvochtsensoren. Dat gebeurt aan de hand van vochtbepaling op basis van grondmonsters die als referentiewaarde worden ingezet. In het verslag zullen de onderzoekers onder meer beschrijven welke verschillen er zijn tussen de bodemvochtsensoren, die allemaal worden vergeleken met de waardes uit de vochtbepaling van grondmonsters.
Minimaal twee maanden
De sensoren blijven na plaatsing door leveranciers minimaal twee maanden staan om een zo breed mogelijk spectrum aan weersomstandigheden te kunnen meten. De monsters worden daarbij vanaf week 1 wekelijks genomen op drie dieptes variërend van 10 tot 50 centimeter.
Relevante inzichten
Behalve de vergelijking tussen verschillende metingen met de referentiewaardes van grondmonsters, worden ook zaken als verschillen in meetmethode, data-uitwisseling en platformgebruik in kaart gebracht. Daarmee krijgen telers diverse relevante inzichten in de verschillende opties. Enkele NPPL-deelnemers experimenteren al langer met bodemvochtsensoren.