De Nederlandse productie van landbouwmachines, exclusief trekkers, is sinds 2009 gegroeid van minder dan €1,5 miljard naar €2,3 miljard.
De binnenlandse afzet verviervoudigde. Dat blijkt uit cijfers van ING Economisch Bureau, dat spreekt van een “solide sector met enorme exportkracht.”
Uit de cijfers blijkt dat de productie van machines voor de voedingsindustrie is toegenomen van €1,3 naar bijna €1,9 miljard. In totaal telt Nederland 335 producenten van machines voor de agribusiness. Producten variëren van melkrobots, voersystemen en aardappelrooiers tot groentesnijlijnen en eiersorteermachines.
De machinebouw heeft volgens de bank een geweldig exportpotentieel. In tegenstelling tot veel voedingsproducten, waarvan de export vaak beperkt is tot Europa, kunnen machines wereldwijd worden afgezet. Inmiddels is al zo’n twee derde van de Nederlandse productie van machines bestemd voor de export.
Nederlandse producenten van landbouwmachines, exclusief trekkers, nemen een steeds groter deel van de wereldmarkt voor hun rekening. Van 2003 tot en met 2005 hadden Nederlandse bedrijven een marktaandeel van 5,6 procent. De markt werd gedomineerd door Duitsland (17,8 procent), de VS (16,5 procent) en Italië (10,6 procent).
In de periode 2011-2013 is het Nederlandse marktaandeel gegroeid tot 6,3 procent. Nederland is daarmee wereldwijd nu de nummer vier, vóór Frankrijk en China – dat overigens haar marktaandeel bijna zag verdrievoudigen. Bij machines voor voedingsbedrijven is Nederland wereldwijd nummer 3 met een stabiel marktaandeel van bijna 11,5 procent.
De snelle opkomst van China als machinebouwer, zowel voor landbouw als voedingsindustrie, lijkt niet ten koste te gaan van Nederland. Met name Italië, België en Frankrijk verliezen terrein, en bij machines voor de voedingsindustrie Duitsland. Volgens een voor ING uitgevoerde peiling zoekt Nederland ook Azië op. Na Nederland en Europa is Azië de markt waar machinebouwers uit Nederland groei zoeken.