Een groep belangrijke landbouwexporterende landen stellen in een rapport dat alle liberaliseringsbeloften ten spijt in de tien landen die het meest actief zijn in de agrarische handel de hoeveelheid landbouwsteun tussen 2001 en 2012 is toegenomen.
De ‘Cairns Group’ concludeert dat ontwikkelingslanden de subsidies meer hebben opgevoerd dan rijke landen. Bij agrariërs in rijke landen maken subsidies nog wel een duidelijk groter deel van het inkomen uit.
Het rapport is gepresenteerd bij de Wereldhandelsorganisatie WTO, waar de ‘Cairns Group’ vaak samen optrekt in onderhandelingen die moeten leiden tot een wereldhandelsverdrag. Leden van de groep zijn onder meer Australië, Nieuw-Zeeland, Canada, Argentinië en Brazilië. De EU en VS zijn geen lid en de meeste ontwikkelingslanden waaronder China en India hebben zich in een andere groep georganiseerd. Het rapport wijst zoals verwacht de EU en Japan aan als grootste ‘subsidiezondaars’.
De tien landen die het meest importeren en exporteren zijn Australië, Brazilië, Canada, China, de EU, India, Indonesië, Japan, Rusland en de VS. In absolute cijfers hebben Brazilië, China, India en Indonesië hun uitgaven meer opgevoerd dan de zes meer ontwikkelde landen. Ze gaven wel in 2001 een stuk minder uit aan landbouwsteun dan rijke landen. In rijke landen kwamen subsidies neer op bijna 20 procent van de totale productiewaarde.
In de vier minder ontwikkelde landen lag dit percentage met 12,4 procent wel een stuk lager. Het is volgens de onderzoekers wel zo dat de rijke landen hun subsidies hebben verschoven van de meest handelsverstorende typen van steun, zoals exportsubsidies, naar minder verstorende subsidies. De EU geeft bijvoorbeeld veel steun aan boeren voor wat ze een maatschappelijke dienst noemt, namelijk het onderhouden van een landschap.