Beroepsonderwijs dankt zijn legitimiteit aan zijn verbondenheid met het bedrijfsleven. Daarbij is het een voortdurend spel tussen wat ondernemers wensen van afgestudeerden en wat scholen vinden dat ze de studenten moeten meegeven. Het subsidieprogramma Katapult is bedoeld om praktijkonderwijs op te schalen en het traditioneel praktijkgericht leren (stages, gastlessen, excursies) te vernieuwen.
Wat ondernemers wensen van afgestudeerde studenten vindt Sjoerd Nieboer aardig overeenkomen met wat ze aan ’schoolbagage’ meekrijgen. Nieboer is docent praktijkleren Lentiz MBO Westland. Die opleiding kiest bewust de studenten op te leiden als ’de toekomstige tuinder’.
Voor de groene opleidingen van Hogeschool Inholland vindt Pieter Pot, manager markt en onderzoek Agri, Food & Life Sciences, het moeilijker iets te zeggen over vraag van werkgevers en aanbod van scholen. “Als je verwacht dat studenten met twee voeten kunnen landen in de complexiteit van tuinbouwbedrijven, dan moeten ze in hun opleiding ook kennis mogen maken met die complexiteit in de praktijk. Dus ondernemers hebben hierin zelf een cruciale rol.”
Gastlessen, excursies en stages zijn niet achterhaald
Veel goodwill bedrijven voor bijdrage scholing
Pot ervaart veel goodwill van bedrijven om bij te dragen aan scholing. Dat is nog steeds vaak eerder uit betrokkenheid dan uit de toegenomen noodzaak. Alleen zijn volgens hem de tijden van ’een keertje iets doen’ voorbij. “De collectiviteit van de gehele tuinbouwketen dient terug te keren in het tuinbouwonderwijs, zoals dat vroeger via het Productschap Tuinbouw was geregeld.” Het subsidieprogramma Katapult, waaraan ook branche- en veilingorganisatie zich gecommitteerd hebben, vindt hij een stap in de goede richting.
Petra de Leeuw, programmamanager Katapult GHC, is het hier volledig mee eens: “Gastlessen, excursies en stages zijn niet achterhaald; het zijn mooie manieren van kennis delen. Maak ze echter liever onderdeel van een breder ontwikkelingsvraagstuk.”
Over samenwerken met tuinbouwbedrijven op mbo-niveau is Nieboer erg lovend. Die samenwerking is altijd al nauwer geweest dan op hbo-niveau, denkt hij. “Bedrijven bieden vanuit zichzelf hulp, zonder dat erom is gevraagd. Support die niet meer bestaat uit het leveren van bijvoorbeeld planten, zaden of substraatmatten, maar uit geven van adviezen en delen van kennis.” Tegelijkertijd deelt hij de mening dat het traditionele praktijkleren nog verder is te innoveren en op te schalen.
Meer naar buiten
Een belangrijk element om ontwikkelingen in de sector dichter bij het onderwijs te brengen, is: schoolgebouw uit, de praktijk in. “Kennis en kunde van de beroepspraktijk meer centraal stellen”, redeneert Pot. Niet alleen tijdens stages en excursies, maar ook in de uren dat studenten regulier onderwijs aan het volgen zijn. Budget vanuit Katapult is bedoeld om die praktijksituatie te borgen in het herschrijven van het opleidingscurriculum.
MBO Westland werkt toe naar drie praktijkdagen per week: een dag stage lopen, een dag bedrijven bezoeken in de gehele keten en leren kennen via onderliggende leerdoelen en een dag fysiek praktijkleren. Die dag is in de kassen van het World Horti Center, waarbij deels wordt samengewerkt met hbo-studenten.
Hybride docenten uit de praktijk
Katapult gaat ook helpen bij het opleiden van praktijkbegeleiders, zogenoemde hybride docenten. “Als de doelstelling is: meer in de praktijk leren, dan moet de praktijk daar ook klaar voor zijn. Dan moeten er binnen erkende leerbedrijven medewerkers zijn die studenten goed kunnen begeleiden of coachen”, schetst Nieboer. Hybride docenten krijgen tevens de bevoegdheid in de klas les te geven over bijvoorbeeld teeltvakken of marketing. Met als bijkomend voordeel dat de vergrijzing onder groendocenten een beetje is op te vangen.
Anders organiseren van onderwijs begint vaak niet in het klaslokaal, maar met een vraagstuk van een bedrijf
Praktijkonderwijs anders organiseren
De core business van een docent is volgens Pot het inrichten van een leerpraktijk en begeleiden van een leerproces. Dit is in het groene onderwijs steeds moeilijker te organiseren via een een-op-eenrelatie tussen student en bedrijf. Dat vraagt volgens hem om meer verbinding tussen ontwikkelingsvraagstukken, bedrijven en alle partners die daarin opereren. Kortom, docenten moeten meer gaan doen aan relatiemanagement. Waar het weleens aan schort door te weinig tijd, meent Nieboer.
Het opbouwen en onderhouden van een goed netwerk door docenten, onderschrijft De Leeuw. Dat vergt flexibeler onderwijs: meer coaching dan vertellen hoe het moet. Leerdoelen worden anders getoetst en beoordeeld. Professionals uit de praktijk leveren hieraan al in toenemende mate een bijdrage. Ten slotte begint anders organiseren van onderwijs volgens De Leeuw vaak niet in het klaslokaal, maar met een vraagstuk van een bedrijf. Dus ondernemers moeten gaan denken in vraagstukken waarin studenten een rol kunnen vervullen.
Twee voorbeelden van het nieuwe praktijkgericht leren
Een voorbeeld van het nieuwe praktijkgericht leren, vindt Nieboer de start van het veredelen van een eigen chrysant door de studenten gedurende de gehele drie jaar van hun opleiding. Met de genetica beschikbaar gesteld door twee veredelaars doen ze de gehele cyclus van bestuiven, zaad produceren, zaad drogen, selectie en doorselecteren. “Ik heb nog nooit een bloem veredeld, maar durf de begeleiding aan door het support van de bedrijven.”
Ook De Leeuw brengt graag een voorbeeld onder de aandacht. Studenten organiseren geheel zelf begin 2025 een vaksymposium over energie. Naast zich te verdiepen in de materie, doen ze zelf de programmering. Mede gebaseerd op gastlessen en interviews met bedrijven over hun energievraagstukken als input en om ze te prikkelen naar het symposium te komen. Crossovers worden gezocht met groene mbo-opleidingen en opleidingen buiten het tuinbouwonderwijs. Van het podium wordt ook gebruikgemaakt om ’leven lang leren’ onder de aandacht te brengen van zowel studenten als medewerkers.