Op bezoek bij mijn moeder van 86. In deze eerste dagen van mei wordt ze altijd een beetje onrustig.
Haar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog en de hongerwinter in Amsterdam beginnen haar de laatste jaren steeds meer te plagen. Tijd voor een goed gesprek met iemand van de generatie die de oorlog en de jaren daarna nog goed voor de geest staan.
Ze vertelt over haar broers die zich tijdens razzia’s schuilhielden in een ondiepe nis achter de linnenkast. Bij de verhuizing van een tante hebben we die nis gevonden. Knap weggewerkt met multiplex met behang erover. In de nis een eenvoudige ontvanger en op de muur de frequenties van de Engelse radio. Net een spannend jongensboek, maar dan in het echt.
Mijn vader is te werk gesteld geweest in Duitsland bij de aanleg van een spoorlijn. Hij en een oudere broer zijn gevlucht. Zij hebben van een afstand het bombardement op Dresden gezien. Nota bene met de trein zijn ze naar huis gereisd. Dat was dan een voordeel van de afwezigheid van internet. Hun signalement was bij niemand bekend.
De hongerwinter en het niet terugkeren van zovele klasgenoten heeft bij mijn ouders hun jeugd getekend. Bij ons thuis werd geen Duits gesproken en zelfs crimi’s als Derek werden meteen uitgezet. Tegenwoordig noemt mijn moeder Duitsers altijd moffen. En als ik het over de huidige economische crisis heb, dan snuift ze verontwaardigd. “Crisis? Noemen jullie dit een crisis?” Dan vertelt ze over de jaren na de oorlog en dan schaam ik me. Want wat zijn we toch rijk in Nederland. Ook nu.