Vermeerderingsbedrijf De Kemp in Meterik (Lb.) doet er alles aan om ziektevrij uitgangsmateriaal te kweken. Een ‘voorbereidend jaar’ met Tagetes of Japanse haver is ondertussen standaard, waarbij volop wordt gewerkt met compost, steenmeel en een keur aan sporenelementen. “We streven naar een duurzame en weerbare teelt met een zo schoon mogelijk start”, zo geeft Martin de Klein, verantwoordelijk voor gewasbescherming en bemesting, de koers van het bedrijf weer.
Het is half mei en de zon laat zich al een paar weken amper zien. En ook de temperatuur komt al dagen niet meer boven de 15 graden uit. “Nee, het gaat allemaal niet zo hard op de velden en in de kas. Ik denk dat we een week of twee achter liggen in groei. Maar ach, met een beetje mooi weer is dat straks zo weer ingehaald”, zegt Martin de Klein terwijl hij samen met adviseur Henk Ritter van Mertens de start van het seizoen doorneemt.
Ook Ritter ziet nog geen nadelige gevolgen van de trage start. “We moeten niet alles gaan vergelijken met de afgelopen jaren. Toen was het erg droog, nu zitten we juist redelijk dicht bij normaal.”
Ook voor wat betreft ziekten en plagen is er volgens beide mannen nog weinig aan de hand. “De enige zorg die we nu hebben, is de windschade door het klapperen van het folie”, zegt De Klein. “Dat kan een invalspoort voor ziekten zijn. De komende dagen is het dus vooral opletten en onder zo droog mogelijke omstandigheden werken.”
Inzetten op weerbare gewassen
De Kemp probeert zo veel mogelijk in te zetten op een duurzame teeltmethode met weerbare gewassen. Zo wordt er jaarlijks zo’n 50 hectare grond voorbereid voor de vermeerderingsteelt in het jaar erop. In dat ‘voorbereidingsjaar’ krijgt de bodem maximale aandacht. Behalve een uitgekiende bemesting met organische mest, compost en steenmeel, worden ook Tagetes of Japanse haver gezaaid om aaltjes (P. Penetrans) onder de duim te houden.
Volgens De Klein betalen deze voorbereidingen zich steeds meer terug in de vermeerderingsteelten. “We merken dat onze gewassen sterker, weerbaarder zijn tegen ziekten en plagen. Daardoor kunnen we stapje voor stapje terug in het gebruik van chemie. Dat is voor ons geen doel op zich, maar wel een manier om voorbereid te zijn op een toekomst met steeds minder chemische middelen.”
De Klein zegt veel te leren van de biologische teelt, die een steeds groter aandeel krijgt binnen het bedrijf. “We zijn daardoor nog bewuster met de bodem bezig dan voorheen. Dat is enerzijds zeer weerbarstige materie, maar tegelijkertijd ook een hele mooie uitdaging!”
Zo schoon mogelijk uitgangsmateriaal
Ook het starten met zo schoon mogelijk uitgangsmateriaal heeft hoge prioriteit binnen het bedrijf. De Klein vertelt dat van alle 15 geteelde aardbeienrassen zo’n 50 planten worden geselecteerd en als pre-basismateriaal in luisvrije kassen worden opgekweekt en verder vermeerderd. Per ras levert dit zo’n 20.000 ‘brandschone’ planten op.
Tekst gaat door onder de foto
‘Chemie nog steeds hard nodig’
Hoewel er volgens De Klein ‘al best veel kan zonder chemie’, benadrukt hij dat de gangbare vermeerderingsteelt voorlopig nog niet zónder chemie kan. Dat heeft onder andere te maken met het rassenassortiment – waarin eigenschappen als productie en kwaliteit (vooralsnog) meer gewicht in de schaal leggen dan resistenties tegen ziekten en plagen.
Verder speelt mee dat bij de gangbare teelt hogere eisen worden gesteld aan uitgangsmateriaal. Waar in biologische plantgoed nog wel ‘een paar procent’ uitval wordt geaccepteerd, moeten de gangbaar geproduceerde planten voor de volle honderd procent goed zijn, zo weet Martin.
Samen met meeldauw en spint behoort Phytophthora tot de belangrijkste ziekten in de opkweek en vermeerdering van aardbeien
Een ziekte waarvoor chemische middelen nog steeds heel hard nodig zijn, is Phytophthora. “Samen met meeldauw en spint behoort Phytophthora tot de belangrijkste ziekten in de opkweek en vermeerdering van aardbeien. Alleen zijn meeldauw en spint doorgaans goed te tackelen met het huidige middelenpakket, terwijl de bestrijding van Phytophthora de laatste jaren steeds moeilijker is geworden. Met name in gevoelige rassen als Malling Centenary, Malling Allure, Polka en Sonata is het lastig om de schimmel voldoende onder controle te houden”, zo geeft adviseur Ritter de stand van zaken weer.
Dompelen met Previcur Energy
Bij De Kemp wordt de bestrijding van Phytophthora uiterst serieus genomen. Dat begint – dit jaar voor het eerst – met een bezoek aan de Plantsauna, waarbij het plantmateriaal zo’n 6 uur lang wordt gestoomd op 42 graden. Daarna krijgen alle vatbare rassen voorafgaand aan het planten een dompelbehandeling met Previcur Energy (+ salicylzuur).
Volgens Ritter is dompelen met Previcur Energy een zeer belangrijke schakel om Phytophthora te voorkomen. “Previcur Energy heeft niet alleen een directe werking tegen Phytophthora, maar zorgt er ook voor dat de zoösporen van de schimmel worden gedood, waarmee sporenvorming – en dus de verspreiding van de schimmel – wordt voorkomen. Verder bevat het middel ook nog een component dat het zelfverdedigingsproces van de plant stimuleert”, zo weet hij.
Met name voor hangend stek is een dompelbehandeling met Previcur Energy essentieel
Ook De Klein kent de waarde van het middel maar al te goed. “Met name voor hangend stek is een dompelbehandeling met Previcur Energy essentieel. Daarmee breng je het percentage uitval met zeker 10 tot 20 procent terug”, zo is zijn ervaring.
Hoewel de gebruiksaanwijzing van Previcur Energy min of meer voor zich spreekt, tipt Ritter graag nog even aan dat het bad regelmatig moet worden ververst – bij intensief gebruik minimaal één keer per week. “Daarmee voorkom je dat een ontsmettingsbak een besmettingsbak wordt”, zo besluit de adviseur.