Hij kwam op me af en keek me een beetje scheef aan. “Sorry, ik barst van de koppijn.”
Aan de telefoon was hij niet zo vlot. Ik mocht langskomen als ik dat wilde, maar of het de moeite waard was moest ik zelf maar beoordelen. Zo ging ik op een zonnige morgen op stap om een reportage te schrijven met zo’n vaag gevoel van: het kan mee zitten of tegen. Mijn twijfel smolt als sneeuw voor de zon bij de hartelijke ontvangst. De koffie stond klaar en hij had er zin in. Maar voordat we aan de slag konden moest hij iets kwijt. “Koppijn”, verontschuldigde hij zich. “En niet zo’n beetje ook.”
Onbestendig busje
Wat was het geval? Zaterdagavond had er zo’n onbestendig busje aan de overkant bij de nieuwbouw van de buurman stil gestaan. Dus ging hij na een tijdje toch eens polshoogte nemen. Er zat een knul in het busje. Op de vraag waarom hij daar stond antwoordde hij dat hij op een maat zat te wachten. Hij had het nog niet gezegd of die vriend stond achter de tuinder en wel met een 51er in zijn handen. Voor hij er erg in had kreeg hij een klap tegen zijn slaap. Zijn redding was zijn schouder, die hij in een reflex tussen hoofd en verwarmingsbuis kon gooien. En toen ging het licht even uit.
Geen zuivere koffie
Zijn dochters en zijn vrouw schrokken zich lam. Belden snel 112 en binnen no-time zag het zwart van de politie. Eén van die gasten werd in zijn nek gegrepen en vast gezet. Een paar dagen later volgde nummer twee. Het kostte een halve nacht politiebureau, maar dat had de tuinder er graag voor over. Hij kwam te weten dat het nog jonge gasten waren. Dat de inhoud van het busje geen zuivere koffie was. Dat het te doen was geweest om een rol elektriciteitsdraad of zoiets.
“Je moet er toch niet aan denken dat je kinderen zo in elkaar zitten. Zo jong en zo vreselijk de weg kwijt”, zegt zijn vrouw. “Die hebben toch geen leven.” Afkeuring klinkt in haar stem. De tuinder is boos en haalt zijn schouders op. Hij loopt een beetje scheef. “Die arm is helemaal blauw”, legt hij uit. “Maar ik heb er geen spijt van. Je kan toch niet alles zomaar goed vinden.”
Wat een moed, denk ik. ’t Is een kerel die niet bang is, maar het had heel erg verkeerd kunnen aflopen. Hij draait zich om: “Kom, laten we maar eens effe gaan tuinen.”