Het is niet iets waar ik mee te koop loop, maar eigenlijk ben ik er ook best trots op; ik ben namelijk een Amsterdammer.
Geboren en getogen in Amsterdam, maar dan wel in de Watergraafsmeer, een buitenwijk uit de jaren twintig. De helft van mijn jeugd fietste ik langs het oude Ajax stadion de stad uit om daar op een boerderij te helpen, later fietste ik met hetzelfde gemak naar het Leidseplein om daar uit te gaan. Het beste van twee werelden, inderdaad!
Vlakbij ons lag de stadskwekerij op Frankendael, een oud landgoed. Goed afgeschermd voor het publiek, maar voor ons kinderen had het weinig geheimen. Na werktijden renden wij daar tussen de aanplant en aten van de kleine rode sterappeltjes. De tuinen zijn nu een park en zeer populair voor de jonge gezinnen uit de kindrijke buurt.
Deze zondag was er een markt van allerlei voedsel. Een beetje alternatief, want het had een hoog volkoren en gezonde vezels uitstraling. Mijn twee kinderen wierpen één blik en riepen meteen: “We gingen wel patat eten vanavond, hoor, dat heb je beloofd!” Ik liep zelf verrukt rond. Het aanbod van producten was zo divers, ik doe even een greep; Groninger streekproducten, cranberry jam, Bentheimer landvarken, Beemster fruit en sappen, paddenstoelenstammen (?) enzovoort. Daarnaast was het gewoon erg gezellig. Mensen konden ter plekke eten aan picknicktafels, er stond een zweefmolen en er speelde zelfs een klein bandje. De markt bleek De Pure Markt te heten. Deze opzet bestaat al een tijdje en reist rond in Amsterdam en den Haag. Een van de locaties is het voormalige Floriade terrein uit 1992.
Wat voor u en mij extra interessant is, was dat de deelnemers blijk gaven van veel kennis van hun producten. Ik trof er bijvoorbeeld een jonge vrouw aan, die daar met haar eigen asperges stond. Aan haar accent te horen, kwam zij helemaal uit het Zuiden. Ze heette Elle Snijders van de aspergeboerderij Oppe Haes uit Roggel. Niemand die op zo’n markt beter kan vertellen, waarom we Nederlandse asperges moeten eten, dan de teler zelf. Hulde!