Zeventig jaar geleden braken in Zuidwest-Nederland de dijken. De zee sleurde mensen en dieren mee en ruïneerde gebouwen. Zeewater overspoelde 200.000 hectare landbouwgrond en 1.000 hectare fruitteelt.
Het jaar 1953 begon zo rustig. Boerderij trapte in het eerste nummer af met een artikel over wat een gemengd bedrijf op de zandgronden qua inkomen op kon brengen. De auteur meldde wat minnetjes dat het over het algemeen geen zakenlui waren daar. ‘Het gemengde bedrijf op de zandgrond vertegenwoordigt meer een levenswijze dan een onderneming.’ Die levenswijze bracht echter wel geld in het laatje.
Hoe deden ze dat? Het had te maken met de veelzijdigheid, zo verklaarde de redactie. Als het in de varkens slecht ging, viel er met de aardappelen nog wat te verdienen. En als die onderuit gingen, maakte de melkprijs dat weer goed.
Ook het nummer dat op 28 januari verscheen, kabbelde rustig voort over de dagelijkse gang van zaken. De nieuwe Amerikaanse president en zijn plannen, een trekpaardenkeuring in Hoofddorp waar nogal wat paarden van Zeeuwse fokkers in de prijzen vielen.
Geen naderend onheil in het zuidwesten
Niets in de berichtgeving duidde op naderend onheil in het zuidwesten van het land. Ja, het zou volle maan worden. En ja, ook springtij. Het KNMI meldde op de radio dat er een zware storm aan zat te komen met mogelijk hoog water. De boeren wisten wel dat het onder zulke omstandigheden kon spoken. Drie dagen later bleek het meer dan dat.
Een vernietigende combinatie van springtij en noordwesterstorm met uiteindelijk orkaankracht stuwde het waterpeil tussen de Zeeuwse eilanden op tot ongekende hoogtes. De gammele en lage dijken braken, het achterland liep vol zeewater en sleurde alles en iedereen mee. Het ging razendsnel. In sommige polders stond het water in een halfuur tijd drie meter hoog. Waar het kon, sneed men nog snel koeien los van hun kettingen in de hoop dat ze zichzelf in veiligheid zouden brengen.
Paarden stonden soms een week in het water
Evengoed waren er boeren die, zittend op de zolder of het dak van hun huis, machteloos moesten toezien hoe hun vee verdronk. Zelfs de paarden, toch goede zwemmers, gaven het uiteindelijk op, al zijn er ook sterke staaltjes van paarden die meer dan een week in het water stonden zonder voer en water en die het overleefden.
Uiteindelijk kwam 200.000 hectare blank te staan, tot in West-Brabant aan toe. Tienduizenden stuks vee overleefden het niet. Hun opgezwollen lijven klotsten nog lange tijd tegen de dijken, een macaber beeld.
Saamhorigheid tussen collega’s
Communicatiemiddelen waren een stuk beperkter dan nu, een groot deel van het land had de eerste dagen geen idee wat zich aan de kust had afgespeeld. Toen de beelden en de verhalen loskwamen, was de schok groot. Zoveel verdronken en verkleumde mensen en dieren, zoveel ontheemden, zoveel schade. Het was niet te bevatten.
De eerste zondag na de ramp belden betrokken abonnees naar de redactie van Boerderij met het verzoek een ‘inschrijving om hulp’ te openen. Een soort rampenfonds waar boeren geld in konden storten om collega’s in het overstroomde gebied te helpen. Een boer schreef: ‘Als elke abonnee twee gulden vijftig zou doneren (omgerekend € 1,13, red.), wat zou dat een mooie gift worden.’ In de envelop had hij zelf het bedrag alvast bijgesloten.
Focus op het Nationaal Rampenfonds
Maar Boerderij opende geen rampenfonds en legde uitvoerig uit waarom niet. In overleg met de directie achtte men het verstandiger om de geldinzameling centraal te houden. Bij het Nationaal Rampenfonds waar van alle kanten, zelfs vanuit het buitenland, reeds geld was gegeven.
Ook Misset, de uitgever van Boerderij, stortte hier 15.000 gulden in (€ 6.800) en raadde de abonnees aan hetzelfde te doen met een bedrag naar keuze. Dat deden ze, en flink ook. Boerderij schreef dat de ‘offervaardigheid’ van boeren groot was. In Baflo doneerden ze per bedrijf gemiddeld 14 gulden, in Blankenham ruim een tientje en in Noordeinde 12 gulden 37. Er was ook een gift van een miljoen gulden uit het Zuivelfonds, een bedrag dat door 200.000 veehouders samen was opgebracht. Zoveel saamhorigheid, de redactie noemde het iets om trots op te zijn.
Niet met geld alleen, ook met voer
Maar met geld alleen waren de gedupeerden niet geholpen. Duizenden koeien en paarden waren geëvacueerd en moesten te vreten hebben. Krachtvoer was bedorven, voederbieten, hooi en stro waren eveneens onbruikbaar geworden. In alle delen van het land werden inzamelingsacties op touw gezet ten behoeve van dit vee. De overheid bepaalde tevens dat er geen aardappel meer geëxporteerd mocht worden en dat er voor verschillende landbouwproducten een maximale prijs – een soort prijsplafond – zou gaan gelden. Immers, vergane voorraden zorgden voor krapte en daarmee voor hoge prijzen. Er kwamen meer vergoedingen, onder andere voor boeren die geëvacueerd vee opnamen.
Toch ook lokale hulpacties
Ondanks het centrale karakter van het Rampenfonds zetten boeren en hun organisaties zelf acties op poten om getroffen boeren te helpen. Een van die acties was in Drenthe, waar werd opgeroepen om een koe af te staan. Op deze manier zouden boeren waarvan de veestapel verdronken was, toch weer kunnen beginnen.
Hoe goedbedoeld ook, er was ook kritiek op deze vrijgevigheid die door sommige lezers als ondoordacht werd aangemerkt. Immers, een koe vertegenwoordigde al snel een waarde van 1.000 gulden, voor menigeen toch een fikse aderlating. En wat als de koe ziek werd tijdens het vervoer. Voor wie waren de kosten dan? En voor wie was het kalf dat ze zou krijgen? De organisatie meende dat dat allemaal wel goed zou komen, de bedoelingen waren immers goed.
Maar nogal wat abonnees van Boerderij riepen op tot meer duidelijkheid en vastlegging van afspraken. En wie geen koe kon missen, moest zich vrij voelen om in plaats daarvan een kalf beschikbaar te stellen en hier eventueel een vergoeding van 75 gulden voor te krijgen. Om de reeds gemaakte opfokkosten te dekken. Het bleek nog niet zo makkelijk allemaal.
Zoute bodem, dat blijft een tijd zo
Naast vee waren boeren bereid zaai- en pootgoed te schenken aan collega’s in het watersnoodgebied. Die konden hier echter niet veel mee. De dijken waren nog stuk, het zeewater stroomde vrij in en uit. De eens zo vruchtbare zeeklei was onderworpen aan de getijden van eb en vloed. Pas toen dat was opgelost, kon het water gaan zakken. Dat duurde lang, vele maanden, en voor veel planten was dat funest.
Begin juni werd duidelijk dat de fruitteelt het wel kon vergeten. Bomen en struiken stierven massaal, maar liefst 1.000 hectare fruit moest als verloren worden beschouwd. Daar bleef het niet bij. Ook grasland had zwaar te lijden doordat het zoutgehalte nog altijd steeg. Het zeewater zakte immers dieper en dieper de grond in en nam het zout mee.
Later in het seizoen zorgde verdamping voor een verdere stijging van het zoutgehalte. Op sommige plekken ontstonden heuse zoutpannetjes. Onder die omstandigheden ging het bodemleven dood en daarmee bleef ook van de bodemstructuur niet veel over.
Alleen regen kan zout wegspoelen
Er was weinig aan te doen, alleen regen kon het zout wegspoelen. De eerste jaren verbouwden boeren vooral gewassen die redelijk tegen al dat zout bestand waren, zoals voederbieten, suikerbieten, zomergerst en -tarwe en haver. De bodemstructuur herstelden ze door gips te strooien.
Tot op de dag van vandaag zijn er boerderijen waar behang en verf niet op de muren blijven zitten
Niettemin duurde het jaren en jaren voor de effecten van de overstroming verdwenen waren. In woningen zouden die zelfs altijd aanwezig blijven. Tot op de dag van vandaag zijn er boerderijen waar behang en verf niet op de muren blijven zitten. Het zout dat in de stenen is getrokken, zit er nog steeds en houdt vocht vast.
Overstroming aanleiding voor herverkaveling
Het landschap zou nooit meer worden zoals het was vóór de ramp. De overstroming had akkers, gebouwen en wegen weggespoeld. Alles moest opnieuw aangelegd en ingericht worden en de provincie Zeeland besloot al snel dat herverkaveling daarvoor de beste manier was. Om de eilanden Schouwen-Duiveland, Tholen en delen van Noord- en Zuid-Beveland opnieuw in te richten, werd een speciale wet in elkaar gedraaid. Het doel was tweeledig.
Niet alleen werd hiermee de infrastructuur gerepareerd. Met een herverkaveling kon de landbouw aldaar meteen een doorstart maken naar een grootschaliger stijl. Die trend was er in heel Nederland, aangejaagd en gestimuleerd door landbouwminister Sicco Mansholt. De effecten waren enorm.
Aantal boerenbedrijven omlaag, omvang omhoog
De omvang van een eenmansbedrijf lag ten tijde van de watersnoodramp rond de 35 hectare maar groeide door ruil- en herverkaveling naar gemiddeld 60 hectare. In Noord-Beveland werd na de ramp een gebied van bijna 7.500 ha opnieuw ingericht. Het zou veertien jaar duren voor het klaar was. In die tijd slonk het aantal boerenbedrijven van 233 naar 147. Het aantal kavels per bedrijf ging van 4,3 naar 2,9, de gemiddelde bedrijfsgrootte groeide van 24,8 naar 41,4 hectare.
Andere eilanden ondergingen hetzelfde. Met de herverkaveling nam niet alleen de bedrijfsomvang en de voedselproductie toe, maar ook het inkomen van de boeren, zo ronkte de overheid. Hoewel de efficiency van de bedrijfsvoering inderdaad toenam, was het voor de betrokken boeren zelf veelal een pijnlijke aangelegenheid. De herverkaveling was namelijk niet vrijwillig. Toen het water gezakt was, wilden ze niets liever dan weer opnieuw beginnen op de plek waar hun familie altijd al geboerd had. Voor velen bleek echter geen plek meer te zijn, zij werden uitgekocht. Anderen moesten gedwongen verplaatsen, een deel kon terecht in de drooggelegde Noordoostpolder.
Watersnoodramp raakt langzaam uit zicht
Gaandeweg verdween de ramp uit de krantenkoppen. Ook bij Boerderij. Terwijl men in de getroffen gebieden bezig was met herstel en wederopbouw, ging men in de rest van het land over tot de orde van de dag. Het voorjaarswerk kon immers niet wachten, de mest moest op het land.
Abonnees belden de redactie van Boerderij met het verzoek een ‘inschrijving om hulp’ te openen
Anno nu is er voor mensen ‘van buiten’ niets bijzonders te zien aan het voormalige rampgebied. Je moet maar net weten dat de oranje dakpannen in sommige streken iets van ‘na de ramp’ zijn. Tot die tijd hadden boerderijen er zwarte of grijze pannen. In het agrarische landschap zijn de fysieke sporen zo goed als verdwenen. Gewassen groeien weer, fruitbomen bloeien weer. De mensen die het meemaakten huiveren echter nog altijd als een zuidwesterstorm de kop op steekt.