Toeleverancier CZAV volgt in een aantal percelen spruitkool op Goeree Overflakkee wat het effect is van variabele bijbemesting met stikstof op de rassen Albarus en Cobelius. Voorafgaand aan de teelten is de samenstelling van de bodem in kaart gebracht. Het doel van deze wijze van precisielandbouw is teeltoptimalisatie, aldus Jelle Knibbe. Hij is adviseur bij CZAV.
Vanwege het belang van stikstof voor de sturing van de lengtegroei, is ervoor gekozen om na een egale basisbemesting met urean, te variëren met de bijbemesting met KAS + zwavel, legt Knibbe uit. De pleksgewijze dosering in bijbemesting loopt uiteen van 150 tot 350 kilo meststof per hectare. Dit moet leiden tot een egale, uniforme weggroei en productie. Daarvan is in deze teeltfase overigens nog weinig te zien, aldus Knibbe.
De voor de bijbemesting gebruikte kunstmeststrooier, werkbreedte 39 meter, wordt aangestuurd met een taakkaart. Deze kaart is gemaakt op basis van de verschillen in het lutumgehalte in de bodem. Deze info is voorafgaand aan de teelten verzameld met onder andere drone- en satellietbeelden, in combinatie met grondmonsternames op de percelen.
Meer of minder
Het uitgangspunt voor de bemestingstrategie is dat spruitkool op zwaardere grond vaak wat langzamer weggroeit dan op lichte, warmere plekken. In het eerste deel van de teelt wordt op de lichtere grond wat minder N gegeven dan op de zwaardere stukken. In het tweede deel van de teelt volgt een omdraaiing van het bemestingsregime volgens de taakkaart: op de zwaardere plekken wordt de bijmesting wat geremd, op de lichtere stukken wordt dan wat meer stikstof gedoseerd.
De teelt wordt elke 10 dagen bekeken met een drone, waarmee de ontwikkeling van de biomassa gevolgd wordt, verder wordt de populatieontwikkeling van plaaginsecten gevolgd.