Brabantse lelieteler door rechter in gelijk gesteld

Een Brabantse exploitant van een gewasbeschermingsmiddelenbedrijf die in opdracht van een lelieteler op 7,5 hectare lelies teelt, mag tot het einde van de teelt in oktober gewasbeschermingsmiddelen blijven gebruiken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant stelde de exploitant in het gelijk in een zaak die was aangespannen door twee buurtbewoners die op nog geen 100 meter van het perceel wonen.

De buurtbewoners eisten een verbod op het gebruik van vijf gewasbeschermingsmiddelen en een dwangsom als de eigenaar van het gewasbeschermingsmiddelenbedrijf zich hier niet aan zou houden. Volgens de advocaat van de eisers handelde de eigenaar onrechtmatig door de middelen pal naast een woonhuis te gebruiken.

Ook wees de advocaat erop dat het middelengebruik rechtstreeks in verband wordt gebracht met ziektes als Parkinson, Alzheimer en ALS. Het gebruik zou verder in strijd zijn met het Europese rechterlijke voorzorgsbeginsel.

Komende tien jaar geen lelieteelt op perceel

De voorzieningenrechter ging hier niet in mee. Niet alleen omdat de vijf middelen volgens de Verordening EG en de Wet Gewasbeschermingsmiddelen van Ctgb toegelaten zijn op de Nederlandse markt. De rechter wees er ook op dat de verdediging had laten weten de komende acht tot tien jaar geen lelieteelt meer toe te gaan passen op het bewuste perceel. Daardoor zouden de gezondheidsrisico’s voor de lange termijn zelfs bij benadering niet te bepalen zijn.

Extra driftbeperking

Ook was de rechter gevoelig voor het argument van de verdediging dat het middelengebruik in de laatste drie maanden van de lelieteelt (vanaf 22 juli) zeer beperkt is. Tot slot liet de rechter weten dat de gedaagde voldoende aannemelijk had gemaakt serieuze maatregelen te hebben getroffen om het gebruik van middelen zoveel mogelijk te beperken. Bijvoorbeeld door de keuze voor specifieke leliesoorten, maar ook doordat er sprake is van extra driftbeperking met de gebruikte veldspuit.

De rechter bepaalde dat de eisers, die het kort geding hadden aangespannen, de proceskosten van € 1.795 moeten betalen.