Een groot aantal gewassen voor de voedingslandbouw wereldwijd is afhankelijk van vooral wilde bestuivers. Als boeren bijenhouders te hulp moeten roepen is er echt een probleem.
Elk voorjaar bekijken imkers nieuwsgierig hoe hun bijenvolken de winter hebben doorstaan. Wintersterfte is een normaal en bekend fenomeen in de bijenhouderij. Het ene jaar sterven meer volken dan het andere. Het afgelopen jaar was de bijensterfte in Nederland hoger dan de voorgaande winter.
Het gebruik van insectenbestrijders in de land- en tuinbouw wordt vaak in verband gebracht met de bijensterfte. Insecticiden kunnen invloed hebben op de weerbaarheid van bijen, maar bijenonderzoekers zijn het er inmiddels wel over eens dat niet alleen insecticiden de oorzaak zijn van bijensterfte.
Op een symposium over de bijenhouderij en bijengezondheid in Brussel waren Europese wetenschappers, beleidsmakers, imkers en boeren bijeen om te praten over de stand van de bijenhouderij en de manieren om de gezondheid van bijen te bevorderen.
Probleem bijensterfste te eenzijdig bekeken
De Luikse onderzoeker Bach Kim N‘Guyen legde uit dat het probleem van de bijensterfte in het verleden veel te eenzijdig is bekeken, waarbij ten onrechte de beschuldiging alleen naar het bestrijdingsmiddelengebruik in de landbouw ging. Natuurlijk, zegt N‘Guyen, zullen bestrijdingmiddelen effect hebben, maar evenzeer speelt het management van de bijenhouder, de beschikbaarheid van voedsel voor de bijen en de aanwezigheid van ziekten en plagen, zoals Amerikaans vuilbroed of de Varroa-mijt, mee.
“Bijensterfte is geen eenvoudig probleem”, aldus N‘Guyen. “We zagen bijen overal sterven, maar was dat door dezelfde oorzaak? We hadden gegevens uit de Verenigde Staten, over België, over de rest van Europa. Maar was het probleem overal wel hetzelfde? We hebben te maken met heel veel factoren: verschillend bestrijdingsmiddelengebruik, grote variaties in biodiversiteit, grote verschillen en typen bijenhouderij, grote verschillen in de beschikbaarheid van voedsel voor de bijen.”
Goede monitoring van alle factoren nodig
De vraag stellen welke van die factoren dan precies dé oorzaak is, is een veel gemaakte fout, aldus N‘Guyen. “Al die factoren zijn van belang en die werken tegelijkertijd.” N‘Guyen veronderstelt dat klimaatverandering voor wilde bijen tot extra sterfte kan leiden. Hij bepleit een systeem van goede monitoring van alle factoren, zodat op basis daarvan het probleem aangepakt kan worden.
In Brussel werd de nadruk vooral gelegd op de bijengezondheid en de sociaal economische gevolgen daarvan voor de bijenhouderij. Ten onrechte bleef de rol van de boer en tuinder onderbelicht, constateerde een van de vragenstellers. Voorzitter Walter Haefeker van de Europese associatie van bijenhouders bepleitte dat de bijenhouderij een groter deel van de Europese inkomenssteun zou mogen ontvangen, in ruil voor het verzamelen en afgeven van gegevens over de status van de bijenvolken. Hij zei dat als boeren en tuinders afhankelijk worden van de bijenhouderij, er een gevaar op de loer ligt. Kennelijk zijn wilde bestuivers dan niet meer in staat om de bevruchting van gewassen en bomen te verzorgen. “Als wij de bijen ergens naartoe moeten brengen om voor de bestuiving te zorgen, is er eigenlijk al wat mis”, zegt Haefeker. “De inzet van de werkbij is dan de laatste stap, voordat de boer een Poolse migratie-arbeider moet inzetten voor de bestuiving”, schertste de Duitse imker.
Teelt afhankelijk van bestuivers
Ongeveer twee derde van alle voedingsgewassen wereldwijd is bij de vermeerdering of bevruchting afhankelijk van bestuivers. Dat geldt daarnaast ook nog voor een groot aantal planten die als grondstof dienen voor geneesmiddelen. Bijen zijn daarbij van belang, maar ook trips, wespen, vliegen, motten en andere insecten spelen daarbij een rol. “Biodiversiteit in het agrarisch landschap kan belangrijke diensten leveren aan bestuivers en dient ook als een zekere verzekering tegen de risico’s op ziekten en plagen onder gehouden bestuivers”, zo staat in een rapport van de Wereldvoedselorganisatie (FAO).
Haefekers opmerking over Polen die als bestuivers aan het werk zouden moeten was dan wel bedoeld als grap, maar had wel met een serieuze ondertoon. In sommige delen van China is het werkelijk al zover dat de bestuiving van vruchtbomen en groenten door mensen moet worden gedaan, omdat de bij praktisch is uitgestorven. Veronderstelde oorzaak: gebruik van insectenbestrijders. Bestuiving is een arbeidsintensief karwei; om een hectare appelbomen te bestuiven is ongeveer 500 uur aan menskracht nodig.
Landschap met weinig variatie is niet aantrekkelijk
Een landbouwlandschap, met grote eenheden en weinig variatie, is weinig aantrekkelijk voor wilde bestuivers. BIjen, die hun voedsel halen in een gebied met een straal van pakweg 3 kilometer, zijn gebaat bij een gevarieerd aanbod. Onkruiden en bloemrijke akkerranden kunnen de wilde en gehouden bestuivers ten goede komen, maar ook de combinatie van akkerbouw en veehouderij. Dierlijk afval (mest) is voor een deel van de insecten ook een goede voedingsbodem.
In het jaar 2000 trok de FAO aan de bel over de teloorgang van de diversiteit onder wilde bestuivers. Er werd een wereldwijd programma opgezet voor ‘bestuivingsdienst voor een duurzame landbouw’, met als doel de bewustwording van het belang van de bestuivers te vergroten.
Dode bijenvolken zijn een groot probleem
Ondanks het actieprogramma is nog lang niet iedereen overtuigd van het nut van de bij. N‘Guyen: “Heel veel mensen maken zich niet druk om dode bijenvolken. Maar we hebben te maken met een groot probleem.”
Maar hoe groot dat probleem precies is, valt niet eenvoudig te meten. De Duitse onderzoeker Magnus Wang constateerde dat verschillende onderzoekers bij onderzoek van hetzelfde volk tot grote verschillen in constateringen komen. Dat kan ook komen doordat de omstandigheden ondertussen veranderen, zegt Wang. Als het bewolkt is ziet een bijenvolk er anders uit dan wanneer de zon schijnt – omstandigheden die binnen een uur kunnen veranderen. Maar dergelijke verschillen in waarneming aan één en het zelfde volk, maken het lastig om tot objectieve conclusies en oordelen te komen.
Wang bepleit het gebruik van objectieve onderzoeksmethoden, bijvoorbeeld door het gebruik van camera’s die bijenvolken stelselmatig in de gaten houden.
Wisselend beeld over effect neonicotinoïden op bijen
Zaad dat behandeld is met neonicotinoïden kan uiteindelijk effect hebben op bestuivers die foerageren op de gewassen die uit het zaad groeien. Die conclusie trekken Duitse, Britse en Hongaarse wetenschappers in gemeenschappelijk onderzoek naar de effecten van neonicotinoïden op honingbijen en wilde bijen.
De onderzoekers deden op 33 locaties in drie landen onderzoek. Bijenvolken werden geplaatst bij in de winter gezaaide commerciële koolzaadvelden. Een deel was ingezaaid met zaad dat was behandeld met clothiandin of thiamethoxam.Een ander deel was ingezaaid met onbehandeld zaad.
Voor hongingbijen werden in Hongarije en het Verenigd Koninkrijk negatieve effecten op bijen gevonden in de periode dat het koolzaad in bloei kwam. In Duitsland was juist sprake van positieve effecten.
In Hongarije was sprake van kleinere volken in het volgende voorjaar (met een afname van 24%). In wilde bijen werd een vermindering van het aantal nakomelingen gevonden, die samen leek te hangen met een verhoogd gehalte van neonicotinoïden.
Negatieve effecten op reproductiepotentieel
Volgens de onderzoekers wijzen de gegevens erop dat neonicotinoïden het vermogen van bijen verminderen om in het opvolgende jaar voor nakomelingen te zorgen. In de publicatie in het gerenommeerde wetenschappelijk tijdschrift Science trekken de onderzoekers hun conclusies heel voorzichtig: “Samengevat suggereren de resultaten dat blootstelling van behandeld zaad aan neonicotinoïden negatieve effecten kan hebben op het reproductiepotentieel van zowel wilde als gehouden bijen. Maar deze effecten zijn niet eensluidend in verschillende landen.”
De gevonden gehalten van resten van neonicotinoïden in pollen waren zo laag, dat het niet voor de hand ligt dat bijen direct het loodje leggen als gevolg van blootstelling. “Desalniettemin suggereren de uitkomsten dat blootstelling aan kleine hoeveelheden neonicotinoïden in combinatie met andere milieufactoren een vermindering van de fitheid van volken kan veroorzaken.”
Meerdere factoren van belang
Er zijn meerdere factoren van belang. Zo bleek dat de mate waarin bijen foerageren op koolzaadvelden per land verschilde.
Het onderzoek is mede gefinancierd door Syngenta en Bayer CropScience. De bedrijven hebben geen invloed kunnen uitoefenen op de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd.
De Partij voor de Dieren heeft het onderzoek deze week aangegrepen om te pleiten voor een Kamerdebat. De meerderheid van de Tweede Kamer wil eerst een brief van het kabinet.
Lees wat er nog meer over neonicotinoïden is verschenen.
Internationaal platform voor de bij
Er komt een Europees platform dat informatie verzamelt en verspreidt over het wel en wee van de bij in Europa. Wetenschappers, beleidsmakers, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers kwamen anderhalve week geleden in Brussel bij elkaar om onder auspiciën van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) de oprichting van dat platform luister bij te zetten.
Doel van het platform is meer duidelijkheid te krijgen over de bijenstand in Europa aan de hand van gegevens van bijenhouders, boeren, onderzoekers en anderen. De bijeenkomst werd gehouden in de prestigieuze bibliotheek die ooit werd gebouwd door de Belgische grootindustrieel en scheikundige Ernest Solvay. Het gebouw staat op een steenworp van het Europees Parlement dat de Solvay Bibliotheek bijna letterlijk in de schaduw zet.
Doel van de bijeenkomst in Brussel was om imkers, boeren, industrie, wetenschappers beleidsmakers en burgers bij elkaar te brengen, om te zien op welke manier ze kennis en gegevens kunnen uitwisselen.
Hoewel er veel informatie is, schort er vaak ook het een en ander aan. Zo zijn gegevens van het ene land niet altijd te vergelijken met informatie uit andere landen. Ondernemers zijn er niet altijd happig op om gegevens te delen.
Bijenhouders krijgen niet of nauwelijks steun
Walther Haefeker van de Europese organisatie van bijenhouders merkte op dat boeren heel veel gegevens over arealen en gewassen delen met de overheid, omdat dat een voorwaarde is om Europese subsidies te krijgen. Bijenhouders hebben die stimulans niet. Zij krijgen niet of nauwelijks steun, aldus Haefeker. Zouden ze meer krijgen uit de Europese ruif, dan waren ze wellicht ook bereid meer kennis te delen.
Toch kunnen bijenhouders wel profijt trekken van de kennis die collectief wordt verzameld. Gezamenlijke databestanden kunnen inzicht bieden in bijvoorbeeld de verspreiding van ziekten en in plekken waar besmettingen aanwezig zijn.
Bijenhouders houden al veel gegevens bij: waar hun volken staan, hoe de gezondheidsstatus is, de leeftijd van de koningin, foklijnen en productiecijfers. Maar de prikkels om die gegevens te delen zijn niet groot, zei Haefeker. Volgens hem zien bijenhouders het verstrekken van hun eigen bedrijfsgegevens als het opgeven van hun privacy en onafhankelijkheid. In veel lidstaten zijn er mogelijk onplezierige fiscale effecten verbonden aan het vrijgeven van de gegevens.
Opmerkelijk bij de bijeenkomst in Brussel was de bijdrage van Ann Alix van de Europese organisatie voor de gewasbeschermingsmiddelenindustrie (ECPA). Zij verklaarde dat de industrie bereid is gegevens te verstrekken die zij verzamelen over de effecten van middelen op bijen. “De industrie heeft belang bij de bescherming van bestuivers”, aldus Alix.