Belangrijk bij de inzet van biostimulanten is dat dit gebeurt op basis van een bewuste strategie en dat de bodemkwaliteit in orde is. Dat stelde Wouter ten Brinke van toeleverancier Ten Brinke in Creil op vrijdag 2 oktober tijdens een bijeenkomst van het Witlofplatform.
Volgens Ten Brinke is de tijd voorbij dat de toeleverancier van gewasbeschermingsmiddelen altijd een oplossing heeft voor elk probleem met onkruid, ziekten of plagen. Anders gezegd: telers kunnen niet meer afwachten totdat zich een probleem aandient om vervolgens de toeleverancier te bellen voor een middel dat aan dat probleem een eind maakt. Nog een aspect is de toenemende vraag naar grond. Dat werkt in de hand dat telers die grond zoeken, sneller genoegen nemen met een beschikbaar perceel, terwijl dat eigenlijk niet optimaal is. “Dat is een groeiend reëel probleem en niet alleen in de provincie Flevoland”, aldus ten Brinke. Een huurder zou zich altijd moeten afvragen met welke problemen de door hem gewenste teelt te maken kan krijgen en of er voldoende mogelijkheden zijn voor bijsturing of correctie. Je moet dus ook voor de teelt de historie en eigenschappen van zo’n perceel in beeld hebben, maar in de praktijk ontbreekt het daar vaak aan. Wie ziet van een perceel dat hij gaat huren vooraf een bodemanalyse in?”
Carpoès
Een antwoord op de afnemende inzet(baarheid) van traditionele chemische middelen, is de inzet van biostimulanten. Die is gericht op een verbetering van bodemeigenschappen en plantweerbaarheid. De werking richt zich op aspecten de bodemstructuur, vitaliteit bij de opkomst, de kwaliteit van de beworteling op een verbetering van de opname van nutriënten en de onderdrukking van ziekten. Toeleverancier Ten Brinke ziet perspectief in de biostimulant Carpoès (Spreek uit Carpo-es) op basis van Trichoderma. Ten Brinke heeft er zo’n 400 hectare mee behandeld (dosering 0,5- 1 kilo/hectare), waaronder dit jaar in witlof. Deze schimmel leeft in symbiose met het gewas: de schimmel koloniseert het wortelgestel en helpt het gewas als tegenprestatie met de opname van nutriënten. De trekresultaten van een lopende demo met Carpoès in een biologische wortelteelt, in een vergelijking met Trianum en met Serenade worden gedeeld op de aanstaande winterbijeenkomst van het Witlofplatform in Gorinchem. (Het ras in deze demo is Vintor, die zo vroeg mogelijk getrokken zal worden.)
Voorwaarde: ‘goede’ bodem
Bij de inzet van biostimulanten spelen twee belangrijke factoren, signaleert Ten Brinke. Het eerste is dat biostimulanten (zoals alle bio- producten en van nature aanwezige organismen) alleen gedijen als de bodem op orde is. Naast mineralensamenstelling en -balans is belangrijk hoe het staat met de hoeveelheid effectieve organische stof (EOS). Om dat niveau omhoog te krijgen en op peil te houden, maakt het – naast de inzet van groenbemesters – nogal wat uit wat voor soort organische mest wordt aangewend en hoeveel -gezien de fosfaatruimte- gedoseerd mag worden. Om zo veel mogelijk aanwendingsruimte voor organische mest te creëren, is belangrijk goed te overwegen welke fosfaatmeststoffen het beste passen bij de start en in de loop van de teelt.
In drijfmest zit weinig EOS, afhankelijk van de soort mest variërend van enkele tot 33 kilo per kilo fosfaat. Stoffen als Groencompost en GFT-compost doen het wat dat betreft veel beter, met respectievelijk 161 en 218 kilo EOS per kilo fosfaat.
Voorwaarde: kiezen en daaraan vasthouden
Nog een aspect van biostimulanten is dat een zichtbare werking niet is gegarandeerd. Ten Brinke: “Je ziet percelen met een zichtbaar effect, maar even veel percelen zonder resultaat. Dat geeft een totaal andere beleving dan na de inzet van kunstmest of traditionele gewasbeschermingsmiddelen. Dat is wennen en vraagt om een heel andere manier van teeltbenadering. Je moet al voor een teelt de keus maken of je met biostimulanten aan de gang wilt. Je moet in strategieën denken, anders gaat het niet werken.”