In de biologische glastuinbouw lijkt op het oog weinig schot te zitten, maar schijn bedriegt. Qua omvang is de teelt al jaren vrij stabiel, maar binnen het bestaande speelveld staan de ontwikkelingen niet stil. Op het gebied van kwaliteit, energiebesparende innovaties en segmentatie wordt vooruitgang geboekt. “We verwachten dat de Nederlandse bio-sector doorgroeit naar het topsegment.”
Een kleine 120 hectare beslaat het biologische glasgroenteareaal in 2017, volgens het CBS. Een lichte afname ten opzichte van 2016 (127 hectare). Het aantal gecertificeerde bedrijven groeide in datzelfde jaar met bijna 8% (tot 99). Dit seizoen zou er sprake zijn van een lichte afname in areaal.
Het is een beetje op en af, geven insiders aan. Sommige bedrijven schalen op, maar stoten later ook weer een deel af. Soms blijkt de teelt moeilijker dan gedacht. Met name paprika is een lastig gewas om te telen. Daarom schommelt het areaalcijfer.
Binnen het totale glasareaal heeft biologisch een bescheiden aandeel. Veel minder dan bijvoorbeeld het aandeel van biologische vollegrondsgroenten binnen de akkerbouw. Dat heeft weinig te maken met het rendement. Daarover zijn de meeste telers wel tevreden, de gemiddelde inkomsten zijn vrij stabiel. Maar de grondgebonden teelt, een voorwaarde om in Europa een biologisch predicaat te voeren, heeft wat spreekwoordelijke ‘voeten in de aarde’. Het is een kennisintensieve teelt. Het kost tijd om de productie in de vingers te krijgen. Met name de druk van ziekten en plagen in het gewas is een behoorlijke opgave, moeilijker te controleren dan de teelt op substraat. En de middelen om in te zetten bij bestrijding zijn beperkt.
Afzetkansen genoeg
Toch zijn er afzetkansen genoeg, constateert het Louis Bolk Instituut dat, samen met Eosta, telers adviseert en begeleidt in hun omschakeling naar de biologische glasteelt. Maar de telefoon in Bunnik staat niet roodgloeiend. Volgens het instituut komt dat doordat de nieuwe generatie niet meer weet wat grondgebonden telen inhoudt. En dus wordt de biologische glastuinbouw vooral bemenst door ervaren telers die al enige tijd meedraaien.
Als er al sprake is van uitbreiding, gebeurt dat vooral bij de bestaande bedrijven. De teler die de overstap naar biologisch wil wagen, begint met een achterstand. Een opstarttermijn van 2 jaar, zonder stabiele inkomsten, is niet ongebruikelijk.
En biologisch kent nog een paar andere onvoorspelbare factoren. In een moeilijke markt, waarbij het reguliere aanbod groot is, kan de prijsvorming makkelijk meebewegen in een negatieve spiraal. Dat gebeurde afgelopen zomer bijvoorbeeld in tomaat. Daarnaast is de kilo-opbrengst per hectare in grond structureel lager dan op substraat. Zolang dat gecompenseerd wordt door een stabiele prijsvorming, vormt dat geen probleem, maar in een verdringingsmarkt kan dit de teler wel parten spelen.
Spaanse concurrentie
De Nederlandse bio-glastuinbouw richt zich dan ook al lang niet meer op kwantiteit. De concurrentiedruk met Zuid-Europa (lees: Spanje), waar biologisch de laatste jaren een stormachtige ontwikkeling heeft doorgemaakt, is daarvoor simpelweg te groot. En dus worden de pijlen gericht op segmentatie. Met name in Duitsland is een groeiende behoefte aan een hoog kwalitatief segment biologische agf. Daarbij is niet alleen de Europese regelgeving leidend. Aspecten als duurzame bedrijfsvoering, innovatieve verpakkingsvormen en vermindering van energieverbruik zijn belangrijke aanvullende eisen waar retailers steeds meer belang aan hechten.
Op dat terrein kan Nederland de concurrentie zonder problemen een stap voorblijven, denken insiders. Maar ook ten opzichte van gangbaar heeft biologisch een voorsprong. Het imago van biologisch, de romantiek van ‘klompen in de klei’, het zijn elementen waar de retailer steeds gevoeliger voor is. Als het kwalitatieve bio-segment de komende jaren uitbreidt en rendeert, zou het zomaar kunnen dat de biologische glasproductie over een paar jaar alsnog zijn langverwachte groeispurt krijgt.