Doorgaan naar artikel

Bijvoeren macrolophus effectief in aubergine

Omdat er steeds meer chemische correctiemiddelen verdwijnen, is het wenselijk om het ecosysteem in de kas te verbeteren en robuuster te maken. Om bij aubergine een stap in die richting te doen, loopt daar een pilot om de macrolophus-opbouw te stimuleren via een bijvoerstrategie.

In het kader van het pilotprogramma Kas als Ecosysteem, dat gefinancierd wordt vanuit het praktijkprogramma Plantgezondheid en Kennis in je Kas (KIJK), worden bij diverse gewassen pilots op praktijkbedrijven uitgevoerd. Bij aubergine was de vraag of het mogelijk was om de opbouw van macrolophus te bevorderen, door middel van een bijvoerstrategie. Coördinator Effectief Maatregelenpakket (CEMP) Jeannette Vriend van Glastuinbouw Nederland: “Want het aanslaan van macrolophus komt bij aubergine nog weleens wisselend op gang. Deze roofwants heeft ook geruime tijd nodig om tot ontwikkeling te komen.”

Het pilotproject wordt uitgevoerd bij Van Duijn De Jong Aubergines, op de locatie in Oosterland. Daar wordt een kas van 1,7 hectare met gangbare biologische bestrijding vergeleken met een identieke 2 hectare teelt in een kas waar macrolophus wordt bijgevoerd. Adviseur Floris van der Helm van Koppert begeleidt deze pilot, met onder andere onafhankelijke tellingen bij beide kasafdelingen.

Bijvoer-rijen

In zowel week 9 als week 10 is een macrolophus per vierkante meter uitgezet, dus in totaal twee macrolophussen per vierkante meter. Op dezelfde dag van introductie is in dezelfde introductie-rijen ook bijgevoerd met een mini-verblazer. Hiervoor is 60 gram op 100 strekkende meter entofood gebruikt, een combinatie van ephestia-eitjes en artemisia-cysten. De ephestia is rijk aan eiwitten, waardoor macrolophus dankzij dit extra voedsel meer eitjes afzet. Ze zijn wel een stuk duurder in aanschaf dan artemisia, zodat de inzet beperkt bleef tot de eerste zes weken van de pilot, en alleen in de voerrijen waar de macrolophus zich opbouwt.

Afbeelding De mini-verblazer is alleen in de startfase gebruikt, om lokaal in de introductierijen bij te voeren. Foto’s: Peter Visser

Daarna is tot week 23 wekelijks volvelds 1,5 kilo per hectare artemia in de kas gebracht, met een grotere verblazer over het gewas heen. Vanuit de bijvoer-rijen wordt de artemia vier meter naar elke kant verspreid. Gerard van Vossen, bedrijfsleider op het aubergineteeltbedrijf: “Dat was eerst wel even leren: de rijsnelheid goed afstemmen op de gewenste hoeveelheid te verblazen bijvoeding per hectare, en ook de juiste stand van het afstelkraantje op de verblazer bepalen. Maar dat gaat nu verder goed. Er zijn drie mensen hier op het bedrijf die het kunnen.”

Grotere populatie

Bij de start van de pilot in week 10 en 11 was er, zoals viel te verwachten, geen verschil te zien tussen beide kasafdelingen. Vanaf week 12, toen de eerste macrrolophus-nimfen uitkwamen, begon er wel verschil te ontstaan. De populatie macrolophus in de kas met bijvoeding ontwikkelde zich duidelijk sneller, en bleef steeds op een hoger niveau. Van der Helm: “Procentueel is dat veel. Dan praat je over zeker 100% meer roofwantsen dan in de gangbare vergelijkingskas.”

Opvallend detail daarbij was volgens Vriend dat golfbewegingen in de hoeveelheid aanwezige macrolophus in beide kassen vrijwel parallel liepen, al gebeurde dit in de kas met bijvoeding dus met grotere aantallen per vierkante meter.

Omdat een macrolophus tijd nodig heeft om een populatie op te bouwen, vraagt Vriend zich af of het misschien nuttig kan zijn om nog ietsje eerder te starten met het inzetten en bijvoeren, bijvoorbeeld al in week 5 of 6. Dit beperkt, vanwege de wachttijd, wel de mogelijkheid om de teelt eerst met een ronde chemisch spuiten te beginnen om schoon te starten. Van Vossen: “Maar misschien kun je met zachtere middelen toe, als je weet dat bijgevoerde macrolophus de plagen toch gaat aftoppen. En nu zet je op plekken in de kas, waarvan bekend is dat daar altijd het eerst plagen op komen zetten, ook al preventief meer biologie uit. Dat zou je ook kunnen doen door extra bij te voeren op die plekken.”

De populatie Macrolophus in de kas met bijvoeding ontwikkelde zich duidelijk sneller, en bleef steeds op een hoger niveau. Grafiek: Koppert De populatie Macrolophus in de kas met bijvoeding ontwikkelde zich duidelijk sneller, en bleef steeds op een hoger niveau. Grafiek: Koppert

Meer rust

De plaagdruk is tot nu toe het hele jaar meegevallen. De hoeveelheden trips en witte vlieg waren heel laag, zowel aan het begin van het seizoen als later. In week 14 zat er al wel spint. Van Vossen: “Dat was wel spannend. Want spint kan soms ineens hard gaan, zodat je binnen een week moet ingrijpen met spuiten.” In de tuin waar de biologische bestrijding volgens het gangbare regime werd uitgevoerd, is daarom uiteindelijk voor alle zekerheid een keer volvelds gespoten.

In de kas waar macrolophus bijgevoerd werd, is dit niet gedaan. “Daar ging de ontwikkeling van spint veel langzamer. De extra macrolophus topte de spint-ontwikkeling af. Dat gaf een bepaalde rust. Je kon even afwachten, en rustig beslissen wat je ging doen. Nu hebben we er alleen extra phytoseiulus-zakjes opgehangen. En als we toch hadden moeten ingrijpen, dan hadden we dat met een zachter middel kunnen doen op de spintplekken.”

Verlenging bijvoeren

De oorspronkelijke opzet van de pilotproef was om twintig weken lang bij te voeren, tot week 23. Bij overleg daarna werd echter geconcludeerd: “Het is jammer als we nu stoppen.” Na de zomer (week 26) daalt de populatie van macrolophus namelijk weer, en daarbij kan de entomophtera-schimmel onder vochtiger warme teeltomstandigheden ineens een snelle afname van de roofwantsen veroorzaken.

Daarom werd bedacht om de populatie macrolophus eerst te laten zakken, en daarna de volgende golf stabieler te houden door middel van volvelds bijvoeren vanaf week 31. Van der Helm: “Wel minder intensief dan eerder in het seizoen. Dit om voldoende ei-afzet van macrolophus te behouden, en daarnaast voldoende voedselaanbod te hebben voor de jonge nimfen. Voor komend jaar kan het misschien slim zijn om nog net iets eerder, bijvoorbeeld al in week 28, te beginnen met weer bijvoeren. Dan zou je waarschijnlijk zelfs het dalen van de populatie macrolophus kunnen voorkomen.”

Het is gunstig als je met een iets hoger niveau macrolophus het najaar in zou kunnen, zodat je minder snel hoeft te corrigeren

Van Vossen vult aan: “Het is gunstig als je met een iets hoger niveau macrolophus het najaar in zou kunnen, zodat je minder snel hoeft te corrigeren. In september werkt druppelen niet meer, en met een dakje in het gewas is spuiten ook een heel stuk lastiger.” Vriend: Met zo veel bladmassa is het lastiger om voldoende effectiviteit te krijgen met middelen.”

Met oog op de volgende teelt is het volgens de CEMP belangrijk om de teelt zo schoon mogelijk te eindigen, “De lengte van de teeltwisselingsperiode verruimen zou ook kunnen, maar kost telers te veel productie. Maar we moeten wel een robuuster ecosysteem gaan bouwen, anders ga je een keer lek.” Groene middelen kunnen deel uitmaken van zo’n brede systeembenadering. “Maar vanwege een lagere effectiviteit dan bij chemische middelen, alhoewel de werking daarvan vaak ook steeds minder wordt, is het risico wel groter. En ze moeten vaak met meer spuitvloeistof toegepast worden, terwijl meer water in het gewas juist ongewenst is voor schimmels. Zeker in de periode met afnemende temperaturen en vochtigere nachten.”

Investeren in bijvoeding

Behalve tegen de al eerder genoemde plagen, werkt macrolophus nog breder. Van Vossen: “Ook op rupsen-eitjes doet macrolophus het goed. Waar we niet bijvoeren, zie je meer rupsen, al zijn het er ook daar niet veel. Verder heeft macrolophus denk ik een groot aandeel in het verstoren van de opbouw van brandnetelwants. Dat is in aubergine een probleem waar we alle jaren tegen moeten ingrijpen.”

Op grond van deze pilot blijkt er geen behoefte aan de inzet van extra macrolophussen per vierkante meter. De verbeterde macrolophus-activiteit van het concept moet opwegen tegen de bijkomende bijvoerkosten. Van Vossen: “We zijn er wekelijks een uur op 2 per hectare aan kwijt.” Daarnaast moet er voer gekocht worden, en is een eenmalige investering in verblazers nodig.

Afbeelding Floris van der Helm, Gerard van Vossen en Jeannette Vriend zien positieve resultaten van het bijvoeren van macrolophus.

Hij verwacht op basis van de huidige ervaringen volgend jaar door te zullen gaan met bijvoeren. Al is het voor hem nog wel de vraag of dat wel zo intensief moet als in deze pilot. “Je ziet het voer later nog echt liggen. Dat geeft je toch het idee van een ‘overkill’. Want wat niet echt noodzakelijk hoeft, dat wil je niet doen.” Waarbij Van der Helm aangeeft dat het voer bij een auberginegewas opvallender zichtbaar blijft dan bijvoorbeeld bij een tomatenplant die 20 tot 30 centimeter in een week groeit, en waar blad gesneden of geplukt wordt.

Voor een kans op te veel macrolophus in het gewas, als gevolg van het bijvoeren, is de aubergineteler niet bang. Met de huidige rassen, en een goede klimaatbeheersing met voldoende energie-input, zijn schimmelproblemen beperkt. Dus ook de kans op mucor in bloemen, die door macrolophus verspreid zou kunnen worden.

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin