Het kabinet wil onderzoeken of de agrarische sector meer collectief kan doen, bijvoorbeeld in een Productschap 2.0. BO Akkerbouw kan daar een voorbeeld van zijn. “Alle open teelten zijn welkom bij ons”, zegt directeur van BO Akkerbouw André Hoogendijk.
Wet- en regelgeving sluiten vaak niet aan bij de praktijk, en daarom moet de land- en tuinbouw meer invloed krijgen op het beleid. Dat is in het kort de reden waarom het kabinet laat onderzoeken hoe de sector meer zaken collectief kan regelen, bijvoorbeeld via een algemeen verbindend verklaring (AVV), of misschien wel in een Productschap 2.0.
De Brancheorganisatie Akkerbouw zou daarvan een blauwdruk kunnen zijn. Deze BO is direct opgericht nadat het Hoofdproductschap Akkerbouw in 2014 was opgeheven. “In onze sector was er grote behoefte om dingen collectief te blijven regelen”, vertelt directeur André Hoogendijk. “Door zelf onderzoek te doen, hebben we meer invloed op onze toekomst.”
“Er zijn ongeveer tienduizend akkerbouwers verplicht om mee te betalen. Bij de consultatie hebben zo’n twintig telers gereageerd, waarvan de meesten positief. Je mag dus stellen dat de AVV nauwelijks weerstand heeft opgeroepen. We versturen jaarlijks facturen, en de betalingsbereidheid is meer dan 99,9%.”
“Akkerbouwers werken graag samen in coöperaties, zoals in veredeling, handel en afzet. Dat is misschien een cultuurverschil met sommige andere sectoren. In de bloemen- en bollensector zijn teler en handelaar totaal andere partijen. Ook is het voor een akkerbouwer niet zo belangrijk om onderscheidend te zijn; de producten gaan vaker op de grote hoop. Daarom ziet men de vakgenoten eerder als collega’s dan als concurrenten.
In de sector was men overwegend positief over het Productschap Akkerbouw. Iedereen is het erover eens dat we moeten samenwerken, als we stappen willen zetten met onderzoek. Overigens is het zo dat telers soms onderschatten hoeveel kennis komt uit onderzoek. Dan zeggen ze bijvoorbeeld: ’De adviseur kan me ook helpen, daar heb ik geen onderzoek voor nodig.’ Daarbij vergeten ze dat de adviseur zijn kennis ook haalt uit het onderzoek waarvoor telers hebben betaald.”
“LTO Nederland doet de lobby voor boeren en tuinders. Die organisatie staat meer met het gezicht naar de overheid. Wij hebben een andere taak, de uitvoering, en staan met het gezicht naar de sector.
Stel dat de overheid de uitspoeling van nitraat wil verminderen. LTO Nederland overlegt met de overheid over de normen. Als brancheorganisatie voeren wij die vervolgens uit binnen de wettelijke kaders. Dat slaat aan op het ministerie, waar de slagkracht beperkt is door de bezuinigingen op ambtenaren. Als er een probleem is, proberen we dat in een vroeg stadium op te lossen. De overheid hebben we nodig voor de AVV en voor de wetgeving. Elke sector heeft te maken met achterblijvers. Het is aan de overheid om daarop te handhaven. Die bevoegdheid hebben wij niet; wij zijn slechts een vereniging.”
“Inderdaad, in de glastuinbouw is het onderzoek goed geregeld. Voor de ketensamenwerking geldt dat minder, met name in de sierteelt. In de greenports wordt goed samengewerkt, maar dat is vaak regionaal. De ketensamenwerking is niet te vergelijken met hoe wij dat doen.”
Wil je de emissie van stikstof omlaag brengen, dan heb je de keten nodig
“Nitraatuitspoeling heeft te maken met hoe je stikstof toedient. Dat is aan de ene kant een teelttechnisch verhaal. Maar het heeft ook te maken met welk ras je teelt en de eisen van de klant. Afnemers kunnen bijvoorbeeld vragen om rassen die veel stikstof nodig hebben. In dat geval spoelt er ook veel stikstof uit. De teler zit vaak klem in de keten. Andijvie in de supermarkt moet donkergroen zijn. Dat betekent dat die tot vlak voor de oogst moet worden bemest. Als supermarkten ook lichtgroene andijvie zouden verkopen, scheelt dat aanzienlijk in de bemesting. Wil je de emissie van stikstof omlaag brengen, dan heb je daar de keten voor nodig.”
“Ons onderzoek is er in de eerste plaats voor de praktijk zelf. Daarnaast speelt de BO een rol bij het vertalen van politieke doelen naar de praktijk. De politiek stelt doelen als: de stikstofemissie mag zo hoog zijn, de waterkwaliteit moet zo goed zijn, de CO2-emissie moet zo ver omlaag. Vaak is het een jaartal en een percentage. Op basis van onze kennis van de sector kunnen wij aangeven welke instrumenten wij nodig hebben om op die doelen te kunnen sturen.”
“Bij de glastuinbouw staan er hekken rond de regelingen, zoals energiebesparing of gewasbescherming. Bij ons is dat niet zo. De eisen zijn zo ruim – bodembeheer, ziekten en plagen – dat het onderzoek meestal aansluit bij de doelen van zowel de overheid als van onszelf. We hebben bijvoorbeeld nog nooit een onderzoek gedaan omdat we meer chemische middelen willen gebruiken. De enige eis is dat al ons onderzoek openbaar moet zijn.”
“Om een voorbeeld te noemen: met het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn is de kalenderlandbouw geïntroduceerd. Dat houdt in dat telers worden bestraft als ze na 1 oktober een gewas oogsten. Dit geeft enorm veel negativiteit in de sector, en wat erger is: het lost het probleem niet op.
Als brancheorganisatie denken we te weten hoe het wel moet. We voeren geen discussie over het doel, wel over hoe we dat moeten bereiken. We vormen een buffer tussen het ministerie en de agrarische sector.”
We vormen een buffer tussen het ministerie en de sector
“Productschappen waren overheden die vielen onder het ministerie. Wij zijn een private vereniging. We doen niet kritiekloos wat het ministerie wil, maar we kijken naar de uitvoerbaarheid in de praktijk. De belangenbehartiging ligt bij LTO Nederland en andere organisaties in de primaire sector. Als zij op een gegeven moment overeenstemming bereiken met de overheid, dan moeten we het als sector ook eens worden over de benodigde maatregelen en de uitvoering daarvan. Dan is een club als die van ons nodig om het uit te voeren. We willen geen primaire belangenbehartiger worden.”
“Je zou kunnen zeggen dat de akkerbouw in Nederland in feite een grote groentetuin is. Hier zijn vrijwel geen bedrijven met honderden hectaren granen of koolzaad. Voor ons is het heel logisch om industriegroenten zoals snijbonen en erwten te zien als akkerbouw. Er is geen scherpe scheidslijn. Dus alle open teelten zijn welkom.”
“Ja, als zij willen samenwerken met BO Akkerbouw, dan is dat bespreekbaar. Veel van onze onderwerpen gaan breed over de open teelten. Het zou jammer zijn als elke sector zijn eigen vereniging gaat oprichten, met een eigen directeur, een kantoor en een secretaresse. Dan zit je zo weer met een berg kosten. Dus laten we het als sectoren samen doen.”
”Nee. We werken aan gezamenlijke opgaven en verwachten dat nieuwe leden zich daarin herkennen. Groepen akkerbouwers willen bepaalde onderzoeken doen, maar we zouden ook onderzoek kunnen doen voor andere partijen. Als telers van zomerbloemen, bloembollen of groenten daarin willen samenwerken, dan kan dat.”
“Het is de vraag of dat moet. Nu hebben we één grote spaarrekening en kijken we wat er per jaar nodig is. Het is geen gratis vereniging waar alleen leuke dingen worden gedaan. Je moet contributie betalen en je hebt ook wel eens corvee. In een aantal kleine sectoren zullen de ondernemers denken dat ze het zelf wel kunnen regelen. Als je met drie telers een niche-gewas hebt, en iets gewasspecifieks wil onderzoeken, dan kun je het beste met zijn drieën geld op tafel leggen. Maar als de overheid meer rustgewassen wil verplichten op zandgronden, dan hebben alle telers op zandgronden daar last van. Daar moeten we samen een oplossing voor zoeken.”