Het zuidwesten werd eind oktober getrakteerd op 20 tot 30 millimeter neerslag. Bij spruitkoolteler Johan Doff in het noorden bleef de hoeveelheid beperkt tot 6 à 7 millimeter.
“De week ervoor waren we nog volop aan het beregenen, en komt er geen neerslag meer bij, dan gaan we volgende week weer verder”, vertelt Doff in het Groningse Uithuizen. “Vanaf half september hebben we onze beregeningshaspels stilgezet, maar half oktober zijn we toch weer begonnen.”
Zeer goede producties spruiten
Teelttechnisch gezien is het wat Doff betreft een goed seizoen voor spruitkool. “Met goede tot zeer goede producties. We plukken meer spruiten dan vorig jaar, en de kwaliteit is ook goed. Dat hebben we te danken aan het beregenen. Daar zijn we op tijd mee begonnen, dat is belangrijk geweest.”
“Een voorbeeld: we hebben een perceel verhuurd voor de teelt van peen. Op 31 oktober zijn ze er begonnen met rooien. De teler begon in september pas met beregenen. Peen die afrijpt, gaat aan de onderkant afronden, maar deze peen is nog gewoon puntig, die is nog niet uitgegroeid. Dat merken ze in de productie. Ik zie dat ook bij onszelf. Strookjes spruitkool naast pootaardappelen konden we niet beregenen, dat scheelt op die stukken zomaar 10 ton per hectare.”
Bij beregenen kijken naar windverwachting
Een handicap bij beregenen is dat een goede waterverdeling met winderige omstandigheden niet vanzelfsprekend is. “We hebben geprobeerd om zo zorgvuldig mogelijk te werken: door eerst te kijken naar de windvooruitzichten. Je kunt de sproeimond aan de windkant wat vlakker zetten en iets langer tegen de wind in laten spuiten dan met de wind mee. Pak je dat serieus aan, dan kon je nog best wel wat bereiken. En waaide het overdag met windkracht 4 of meer, dan wachten we tot in de avond. Op zulke momenten is het een voordeel als je wat ruimer in je beregeningscapaciteit zit.”
Doff haalde de informatie over de windverwachting onder andere van ‘Buienradar’. “De wind voorspellen kunnen ze aardig, maar van neerslagvoorspelling bakken ze weinig. Als wij zulk prutswerk zouden leveren als zij, konden we wel inpakken.”
Allerlaatste Plutus
Het eerste te oogsten spruitkoolras was Divino, gevolgd door Franklin, vroege Abacus en Marthe. “Die was heel mooi. We plukken nu in late Abacus. Volgende week is de aller-allerlaatste Plutus aan de beurt. We telen dat ras al jaren, ik vind het zonde dat het verdwijnt. Een goed alternatief is er niet. Een ras als Hey Melis is mooi – we hebben er een aardige oppervlakte van – maar is me te kaal. De bladstelen zijn aan de lange kant, dat merk je na het toppen.”
Toppen is Groningse ‘uitvinding’
Over welke rassen wel toppen en welke rassen niet, hoeft nooit lang nagedacht te worden. “We toppen alles, tot en met het ras Albarus. Het is niet voor niets een Groningse ‘uitvinding’, die in de jaren 70 is bedacht. Voor ons geldt: hoe eerder de groei stopt, hoe beter. We willen geen D’s en weinig A-spruiten. Dit jaar waren we op 13, 14 oktober klaar, met de inzet van schooljeugd. Dan hoef je geen beroep te doen op het plukpersoneel.”
Na Hey Melis en Plutus volgen rassen als Gigantus, Neptuno – “ook erg mooi” – een beetje Martinus en nog 20 hectare Belarus plus Albarus. De rassen vanaf Hey Melis werden eind oktober nog bijbemest met 150 tot 200 kilo KAS per hectare.
Alles verkocht
Doff is behoorlijk tevreden over de prijsvorming. “De prijs zakt nu (31 oktober) wel, dat zou eigenlijk niet hoeven. Het aantal telers is zo klein, we zouden het voor elkaar moeten krijgen om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Vooral na het weekend is voorzichtigheid geboden, om te voorkomen dat de verkopers nerveus worden.”
Tegenover dit advies van Doff is aan te voeren dat hij met zijn areaal en plukcapaciteit daar mede sturing aan kan geven. “Alles wat we oogsten, is verkocht, en we weten waar onze spruiten heen gaan. Het kan gebeuren dat er een hele dag geplukt wordt, maar ook dat we om 11 uur ’s-ochtends al stoppen. In sommige weken wordt 60, 70 uur gewerkt, in andere weken 30 uur. Je hoort weleens het argument dat je altijd voldoende werk voor je personeel moet hebben. Ik denk dat ze voldoende uren moeten kunnen maken, hoe we dat invullen, daarover spreken we met elkaar. Dat gaat goed.”
Auteur: Joost Stallen