Aardbeitelers met teelten op stellingen en/of trayplanten die ervan uitgaan dat ze de eisen voor de recirculatie en hergebruik van drainwater aan hun laars kunnen lappen, maken een denkfout. Recirculeren moet.
De noodzaak om op een duurzame manier om te gaan met drainwater staat al maanden op de agenda voor allerlei telersbijeenkomsten en onlangs stond het onderwerp centraal op een informatieavond in Berkel-Enschot.
Aanleiding is het Activiteitenbesluit. Dit besluit vervangt vanaf begin dit jaar het Lozingenbesluit voor de open teelten en stelt strikte eisen aan de (afval)waterstromen waaraan alle agrarische bedrijven moeten voldoen. Deze regeling is landelijk, dus alle aardbeitelers hebben te maken met dezelfde regels en eisen dat waterschappen hieraan op een gelijke manier uitvoering geven.
‘Niet afwachten, maar doen’
Voorzitter Mark van Aert van de landelijke kerngroep Aardbei maakte direct bij de aftrap het belang van drainwater-recirculatie duidelijk. Hij wijst erop dat bij de trayplantenopkweek de helft van de meststoffen die in de eerste twee groeiweken worden gedoseerd, in het oppervlaktewater terechtkomt bij degenen die nog niet aan de eisen voldoen. “Dat moeten we zo niet meer willen, zowel vanwege het imago van de sector als vanwege belangen die ieder bedrijf aangaan”. Met dat laatste doelde Van Aert behalve op stikstof en fosfaat met name op het risico dat gewasbeschermingsmiddelen in de ban gedaan worden. Met name Paraat ligt –naast enkele andere middelen- onder het vergrootglas bij waterkwaliteitsbeheerders. “Laat ik er duidelijk over zijn: het oppervlaktewater moet schoner. Redden we dat niet en verliezen we daardoor middelen als Paraat, dan hebben we écht een probleem. Voor het behoud van middelen is het 5 voor 12”, betoogde Van Aert voor de circa vijftig aanwezigen in Berkel-Enschot. Overigens ligt de noodzaak op een andere manier met water om te gaan niet alleen bij de teelt van aardbeien, maar is aan de orde voor de hele agrarische sector.
Schoon in 2018
De focus ligt momenteel vooral op maatregelen om waterlozingen te voorkomen door ontsmetting en hergebruik. Op termijn is dat echter niet voldoende, aldus Tiny Aerts. Aerts is komkommerteler, voorzitter van de ZLTO vakgroep Glastuinbouw en binnen de landelijke LTO Glastuinbouw belast met het milieudossier. Door die milieukennis is hij betrokken bij het Platform Duurzame Glastuinbouw, samengesteld uit verschillende gesprekspartners, zoals overheden en waterschappen.
“Het probleem is dat het glastuinbouw-breed niet altijd lukt ongewenste lozingen op het oppervlaktewater te voorkomen door uitsluitend in te zetten op het hergebruik van water. De bedrijfsstructuur biedt daarvoor bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden, of het hergebruik van water wordt te risicovol geacht, bijvoorbeeld bij de productie van uitgangsmateriaal. In die gevallen zijn op termijn aanvullende maatregelen nodig om water dat nog wel geloosd wordt, residuvrij te krijgen”, aldus Aerts. “Om dat op een goede manier van de grond te krijgen, gaat LTO volgende week (week 15) in het Platformoverleg voorstellen het huidige toelatingsbeleid en de herregistratie van gewasbeschermingsmiddelen in ieder geval tot 2018 op de huidige voet voort te zetten. Die tijd moet de sector gebruiken om rendabele technieken te ontwikkelen waarmee het mogelijk is het water van bedrijven die dan nog moeten of willen lozen, residuvrij te krijgen. De norm is dus: niet lozen. Kan een bedrijf daarmee niet uit de voeten, dan zijn oplossingen nodig om het lozingswater residuvrij te maken.”
Technisch gezien kan dat volgens Aerts ook met oxidatietechnieken en het gebruik van waterstofperoxide en UV-licht, waar mogelijk aangevuld met ingrepen in de teelt. Bij de plantopkweek staan de trays relatief ver uit elkaar, waardoor weinig gewas en grond worden ‘geraakt. “Mogelijk is dat te ondervangen door de trays in het begin van de opkweek dichter bij elkaar te zetten en pas later op eindafstand van elkaar.”
Waterhausse trayplantenopkweek
Op een verantwoorde manier met drainwater van stellingteelten en trayvelden omgaan, hoe doe je dat? In ieder geval op basis van maatwerk, want één universeel toepasbare oplossing is niet mogelijk. Ieder bedrijf steekt immers anders in elkaar. Wel werd duidelijk dat met name de opkweek van trayplanten stevige eisen stelt aan de opslag- en ontsmettingscapaciteit voor drainwater. Regel is dat al het water moet worden opgevangen dat kunstmatig op het gewas wordt gebracht. Voor de natuurlijke neerslag geldt dat dagelijks van de eerste bui én na iedere gewasbespuiting en/of bemesting de eerste 3 millimeter moet worden opgevangen. Dat kan een stevige plas water geven, maakte Harrie Pijnenburg van de DLV aan de hand van een eenvoudige rekensom duidelijk. Uitgaande van gemiddelde kengetallen voor neerslag en beregeningsvereisten en een benutting door het gewas van 40 procent van de aangevoerde waterhoeveelheid, komt per hectare trayveld in de eerste week na uitplanten 750 kubieke meter water beschikbaar voor ontsmetting en hergebruik. In de vierde week is die hoeveelheid afgenomen tot 460 kubieke meter, en in de vijfde week tot 120 kubieke meter. Het knelpunt zit dus met name in de eerste opkweekweken.
DLV-Plant werkt met rekenprogramma’s om de benodigde capaciteit voor de bepaling van de opslagcapaciteit voor ‘vuil’ en ontsmet water en voor de ontsmettingscapaciteit. Daarvoor zijn verschillende mogelijkheden. Een moerasfilter hoort daar wat Pijnenburg betreft vooralsnog niet bij voor water dat wordt hergebruikt op het trayveld. “Niet duidelijk is of je met een moerasfilter kunt spreken over ontsmetting en deze is daarom onvoldoende.”