Het kabinet stond klaar met een ongekend grote zak geld om de land- én tuinbouw te ondersteunen in de transitie naar meer duurzaamheid. Hoeveel daar op Prinsjesdag van over is na het klappen van het Landbouwakkoord is uiterst onzeker.
De partijen waren er ‘voor 95%’ uit. Maar die 5% was voor LTO te zwaarwegend om überhaupt nog aan de laatste onderhandelingsronde te beginnen. Vrijdag gaf landbouwminister Adema de stukken rond het op dat moment voorliggende concept-Landbouwakkoord vrij, inclusief het commentaar dat het Planbureau Leefomgeving, Wageningen UR en het Louis Bolk Instituut op vraag van LNV gaven bij dat concept.
Wie dat concept-akkoord nu leest begrijpt wel de algemene strekking van dat commentaar: alle drie vinden ze het akkoord te weinig concreet. Het concept-akkoord stond bol van de goede voornemens over verduurzaming van de tuinbouw en de landbouw. En goede voornemens over hoe de telers dat op hun bedrijven in praktijk kunnen brengen én tegelijk een goede boterham kunnen blijven of kunnen gaan verdienen.
Ja mooi, maar hoe dan?
Steeds bekruipt je bij weer zo’n mooie voornemen de vraag: ja, maar hóé dan? Ja, boeren en tuinders moeten een eerlijke prijs krijgen, maar hoe gaan we dat doen als we dat overlaten aan de vrije markt van vraag en aanbod, waar tot op heden al te vaak een te lage prijs uitrolde? Te laag althans om boeren en tuinders ook nog te kunnen laten investeren in extra duurzaamheid.
Hinken op twee gedachten
Overheid en bedrijven die het samen eens willen worden over verduurzaming, dat is altijd hinken op twee gedachten: de overheid moet duidelijkheid geven over beleid. Maar de overheid mag zich niet bemoeien met hoe bedrijven de doelstellingen gaan halen. Dat laatste resulteerde in het kabinet dat dan maar alsnog middelvoorschriften begon in te ruilen voor doelvoorschriften.
De instituten hebben daar weinig fiducie in. “Het kunnen monitoren, meten en beoordelen van alle bedrijven op meerdere prestaties is een langgekoesterde wens”, schrijft het PBL. “Maar in het verleden is zo’n systeem moeilijk implementeerbaar gebleken, vanwege de complexiteit, hoge kosten en handhavingsaspecten.”
Bemoeien met verdienmodellen
Een overheid die zich al te nadrukkelijk gaat bemoeien met de verdienmodellen van ondernemers, dat is natuurlijk ook vragen om heibel. Hoe moeten de ambtenaren van LNV gaan bepalen wat dit en het volgend seizoen een ‘eerlijke prijs’ is voor een kilo tomaten of peren? Dus komen er zinnen in het akkoord te staan als: “Keten en overheid gaan de vraag naar gezond en duurzaam geproduceerd voedsel van Nederlandse bodem stimuleren via gerichte campagnes.”
Omschakelsubsidie voor biologisch
Of soms iets concreter: “boeren die tijdelijk meerkosten hebben omdat zij willen omschakelen naar een andere, meer natuurinclusieve bedrijfsvoering zoals bijvoorbeeld biologisch, kunnen op een bijdrage vanuit de overheid rekenen.” Eindelijk weer een omschakelsubsidie dus. En als de overheid als afnemer van een dienst fungeert, zoals in het geval van natuurbeheer, dan kan er sowieso concreter boter bij de vis worden geleverd.
Wat er na de zomer overblijft van de positieve toon van dit concept-akkoord en alle goede voornemens van de overheid, niet de grootste vraag. Die zal ongetwijfeld gehandhaafd blijven. De pagina’s 78 en 79 over de (glas)tuinbouw en sierteelt, die zijn immers vaag genoeg om zonder al te veel extra euro’s gewoon te kunnen laten staan. “We gaan de biodiversiteit en plantgezondheid op en in de omgeving van tuinbouwbedrijven versterken”, bijvoorbeeld… ja, natuurlijk! Maar hoeveel van de naar verluidt zo’n € 13 miljard die het kabinet klaar had staan voor héél het Landbouwakkoord naar dit zinnetje zou zijn gegaan; niemand die het wist. Ook niet als dit Landbouwakkoord wél met champagne erbij was ondertekend.
Er wordt wel geroepen dat het klappen van dit akkoord het failliet van ‘de polder’ is. Dat gaat te ver. Wel markeert dit misschien het failliet van (te) veelomvattende akkoorden. Aan dit concept-akkoord is te zien dat dat helemaal zo’n ramp niet is.