“De nieuwe LTO-vakgroep vollegrond/akkerbouw staat voor de belangen van béide sectoren”, benadrukken Jaap van Wenum en Niels Zuurbier. Beide zijn ze het boegbeeld voor hun sector. Een interview over overeenkomsten en verschillen.
Natuurlijk zijn er verschillen tussen de akkerbouw en de vollegrondsgroenteteelt, maar ook veel overeenkomsten. Dat blijkt als je elkaar als voorzitter van de LTO-vakgroep akkerbouw – Jaap van Wenum – en vakgroep vollegrond – Niels Zuurbier – regelmatig bij dezelfde overlegsituaties treft. Daarnaast was de vakgroep vollegrond uitgedund van vijf naar drie leden, omdat opvolgers niet te vinden zijn. Dan is het zwaar om op alle fronten de belangen goed te behartigen. Zie daar de hoofdredenen om vanaf 1 januari 2021 beide LTO-vakgroepen samen te voegen tot één vakgroep akkerbouw/vollegrond.
Bijkomend voordeel is dat de twee vakgroepsecretarissen, Peter Knippels en Peter van ’t Westeinde, zich nu kunnen concentreren op één gezamenlijke vakgroep en dat is wel zo efficiënt en effectief. Formeel is Jaap van Wenum voorzitter, maar Niels Zuurbier blijft het boegbeeld voor de vollegrond.
Hoe is de vakgroep georganiseerd?
Van Wenum: “We zijn met elf leden, acht akkerbouwers en drie vollegrondsgroentetelers. Samen hebben we acht actiepunten geformuleerd. Voor ieder actiepunt is een werkgroep, aangevoerd door een specialist op dat onderwerp.”
Zuurbier: “De ‘vollegronders’ zijn biologisch teler John Stemkes in Neer – hij teelt prei, asperge, rabarber en Chinese kool –, zachtfruitteler Robert Vermeer van ‘De Ruwenberg’ in Etten-Leur en mijn persoon. John trekt de kar bij de werkgroepen bodem/bemesting en water, Robert bij arbeid en ik hou me vooral met plantgezondheid bezig.” Daarnaast zijn er nog de werkgroepen weerbaar telen, klimaat en verdienvermogen. Daaronder vallen weer verschillende onderwerpen, daarvoor hebben we commissies.
De aandacht voor een onderwerp kan per sector verschillen. “Arbeid en huisvesting is heel belangrijk voor vollegrond, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en een verdienmodel rond CO2-vastlegging in de grond speelt veel meer in de akkerbouw”, schetst Van Wenum. Een commissie wordt geleid door een persoon met veel verstand van dat onderwerp, aangevuld met andere leden die ook bij dat onderwerp betrokken zijn. “Naar buiten toe kunnen zij of Niels woordvoerder zijn over dat specifieke onderwerp. Ik hoef dat niet per se zelf te doen. Wel moet onze boodschap dezelfde zijn, maar daarvoor hebben we maandelijks overleg.”
De onvermijdelijke vraag: sneeuwt vollegrond niet onder?
Hoewel volgens het CBS Van Wenum ruim 11.000 akkerbouwbedrijven vertegenwoordigt en Zuurbier circa 1.000 bedrijven ‘tuinbouw open grond’, zijn beiden ervan overtuigd dat ondersneeuwen niet gaat gebeuren. “Qua economisch belang liggen de verhoudingen anders dan qua aantal bedrijven. Dan is vollegrond goed voor een derde”, zegt Van Wenum.
Zuurbier: “We hebben ook bewust twee boegbeelden gehouden en er is oog voor de specifieke vollegrondsproblemen, zoals arbeid. Maar op het gebied van plantgezondheid, beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, watergebruik en gebruik van bodemverbeteraars zoals compost is er veel overlap. Omdat we daar nu met elf mensen mee bezig zijn, komt de kwaliteit van ons werk op een hoger plan te liggen. Daar hebben beide sectoren voordeel van. Het is ook een kwestie van goed onderling vertrouwen, luisteren naar elkaar en samenwerken. De vakgroep is nog in wording, maar ik denk dat er nu al een goede wisselwerking aan het ontstaan is.”
Niels Zuurbier
Niels Zuurbier (42) runt met zijn compagnon Dolf van Ursem (44) en zijn achterneven Ivan (35) en Dave (30) de firma Ursem-Zuurbier in Heerhugowaard (N.-H). Het bedrijf omvat bijna 300 hectare met 200 hectare ijsbergsla, 60 hectare spitskool en 20 hectare platte kool. Er werken met vijftien vaste arbeidskrachten en gemiddeld veertig tot vijftig seizoenskrachten. Zijn bestuurlijke activiteiten startten in 2003 als voorzitter van de sectie vollegrond Noord-Holland. In september 2017 werd hij voorzitter van de LTO-vakgroep vollegrond.
Waar zitten de verschillen tussen beide sectoren?
Zuurbier: “Een groot verschil is de genoemde factor arbeid. Verder gaat het in de vollegrond over een groot aantal gewassen en vergaande specialisatie, tot soms zelfs één gewas(soort). Ook is schaalvergroting in de vollegrond al veel verder doorgevoerd en wij houden ons al langer met de eigen afzet bezig. Dat staat in de akkerbouw vaak nog op een laag pitje”,
Van Wenum nuanceert dat enigszins: “De afzet van tafelaardappelen via Albert Heijn is vergelijkbaar met groenten. De uienmarkt is wereldwijd en daar is het een kwestie van onderhandelen met je afnemers. Zetmeelaardappelen is natuurlijk een ander verhaal, dat is afleveren met een prestatieprijs op basis van zetmeelgehalte, en bij suikerbieten gaat het op basis van suikergehalte. Wel ontvangen Nederlandse telers binnen de EU de hoogste prijzen. De coöperaties Cosun en Avebe doen het dus goed.”
Qua saldo’s zijn er tussen de sectoren ook grote verschillen. “Per hectare zijn die voor akkerbouwgewassen lager, daarom is het GLB voor de akkerbouw ook belangrijker. Als je 10% van je areaal in verband met vergroening niet mag betelen, scheelt dat bij granen op een saldo van € 2.000 per hectare € 200, dan kom je met een vergoeding vanuit het GLB een heel eind. Bij kool mis ik met die 10% zo’n € 2.000 aan saldo, dat is net zoveel als granen per hectare opbrengen. Dat plaatst zo’n vergoeding in heel ander perspectief”, stelt Zuurbier vast.
Een eerlijke prijs is een hot issue
Van Wenum: “Het gaat volgens mij niet puur om de prijzen, maar om verdienvermogen en dat staat in beide sectoren onder druk. Daarbij spelen leveringsvoorwaarden ook een rol. Wat dat betreft kan de vollegrond misschien wat leren van sommige akkerbouwsectoren, waar ze juist goede leveringsvoorwaarden met hun afnemers hebben bedongen. Denk aan kwaliteitseisen en tarra-afspraken. Verder is er een onafhankelijke arbitragecommissie in geval van conflicten en contracten zijn gebaseerd op algemene handelsvoorwaarden.”
Zuurbier: ”In de tuinbouw gaat het er zeker vaak anders aan toe. Kijk naar PlanetProof of bovenwettelijke eisen ten aanzien van MRL’s. Zoals het nu gaat, krijgen we door de retail vooral extra eisen opgedrongen waaraan we maar moeten zien te voldoen, zonder dat daar extra geld tegenover staat. Grote bedrijven kunnen zeker marges bedingen, omdat supermarkten voor continu aanbod van ze afhankelijk zijn en er vaak gedurende jaren een relatie is opgebouwd. Ze hebben daarom wel invloed, maar het is ieder jaar weer stevig onderhandelen.
En aan de kostenkant valt er niets meer te halen. We werken al zo efficiënt mogelijk, maar de kosten van arbeid, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen blijven stijgen. Ons bedrijf levert bijvoorbeeld rechtstreeks aan het DC van de supermarkt, alleen administratief zit daar The Greenery nog tussen. In de akkerbouw moeten de grote afzetcoöperaties toch ook nog wat verdienen aan het product.”
Jaap van Wenum
Jaap van Wenum (50) heeft met zijn vriendin een akkerbouwbedrijf in Kootwijkerbroek (Gld.). Het bedrijf van circa 62 hectare omvat 20 hectare consumptieaardappelen, 10 hectare zetmeel aardappelen, 20 hectare zaaiuien en 11 hectare granen. Ze hebben geen personeel. Tot eind 2015 was hij bij LTO gewasbeschermingsspecialist voor alle open teelten. Zijn bestuurlijke activiteiten startten in februari 2016 meteen als voorzitter van de LTO-vakgroep akkerbouw.
Hoe kijken jullie tegen de huidige onderzoeksopzet aan?
Van Wenum: “In de akkerbouw hebben we collectief onderzoek via de Brancheorganisatie Akkerbouw georganiseerd. Op enkele ‘weigeraars’ na – die overigens een gerechtelijke procedure aan hun broek krijgen – betalen alle akkerbouwers aan dat onderzoek mee op basis van een areaalheffing van € 15 per hectare. In 2020 hadden we een budget van € 3 miljoen, aangevuld met overheidssubsidies zaten we op € 12 miljoen. Daar kun je best wat voor doen. Het is ook goed om als sector een vinger in de pap te hebben. Vanuit een brancheorganisatie komen toch andere onderzoeksvragen naar voren dan de vragen waar de overheid mee zit.”
Zuurbier: “Ik ben ervan overtuigd dat we in de vollegrond ook die kant op moeten. We zijn op de goede weg met gewasgroepen en gewasplatforms waaraan telers een financiële bijdrage leveren, en toeleveranciers die op andere manieren een deel van de kosten voor hun rekening nemen. PPS-projecten zoals Bladycol ontvangen ook nog subsidiegelden. Alleen gaat het bij al die goede initiatieven om onderzoek voor de korte termijn, om acute problemen op te lossen of om bijvoorbeeld ervaring op te doen met groene middelen. Het gaat daarbij niet om meerjarig, gewasoverschrijdend onderzoek en dat hebben we echt nodig voor een structureel andere en toekomstbestendige sector.
Hoe we dat precies moeten gaan organiseren is lastig, want minstens 75% van de telers moet meedoen. Misschien moeten we dat via afzetcoöperaties en/of GroentenFruit Huis gaan doen, ik weet het niet precies. Dit is wel een mooi voorbeeld van hoe beide sectoren elkaar kunnen versterken en van elkaar kunnen leren.” Van Wenum oppert: “Misschien moeten we onze brancheorganisatie uitbouwen richting vollegrond.”
Hoe ziet LTO de toekomst voor de open teelten?
“We zetten in op onze actiepunten en hebben daar wel ideeën over.” Beide zien in het Europees toestaan van andere veredelingstechnieken zoals Crispr-Cas mogelijkheden om weerbaar telen naar een hoger plan te tillen.
Zuurbier: “Weerbaar telen is niet synoniem voor verbieden, want dan heb je het over eindig telen.” Van Wenum: “En ook niet over gewassen immuun maken tegen een herbicide. Het gaat om het verhogen van de plantweerbaarheid en het efficiënter omgaan met water en meststoffen. Zo kunnen we minder afhankelijk worden van chemie en met groene middelen wellicht meer bereiken. Dat past dus prima in het streven naar duurzamer telen.”
Zuurbier: “En het is gunstig voor het verdienvermogen als je op die manier teeltkosten wel verder omlaag kunt krijgen. Uiteindelijk hangen alle actiepunten wel met elkaar samen.” En daar het maximale voor beide sectoren uithalen, is wat beide boegbeelden met elkaar gemeen hebben en ook uitstralen dat gezamenlijk te willen bereiken.