Misschien al in 2020 moeten alle biostimulanten geregistreerd. De Europese Commissie is nu een definitie aan het bepalen van wat wel of niet een biostimulant is. Vervolgens schrijven inhoudelijk en certificeringsdeskundigen een NEN-norm en elk middel dat aan de norm voldoet, krijgt het CE-keurmerk. Eindelijk helderheid.
In het door LTO gepropageerde ‘nieuwe doen in plantgezondheid’ spelen zogenoemde biostimulanten een belangrijke rol. Deze verzamelnaam voor middelen die de voedingsprocessen en daarmee de weerbaarheid van een plant stimuleren, wordt tot nu toe nog vaak in verband gebracht met wonderbaarlijke werking zonder wetenschappelijk bewijs. En ook is er geen eenduidig systeem dat de veiligheid van de middelen voor milieu, gebruiker of consument garandeert.
Kwaliteitsnormen op Europees niveau
Hoog tijd dus voor kwaliteitsnormen. Daar wordt nu Europees aan gewerkt. Misschien al in 2020 kan er een CEN- en een NEN-norm zijn voor biostimulanten, met een wettelijke verankering in de Europese meststoffenverordening. Er komt dan een CE-keurmerk op de verpakking van een als biostimulant goedgekeurd middel.
Of het middel ook echt effectief is, zal mogelijk níet door het keurmerk gegarandeerd worden
Dat keurmerk, zoals dat ook op bijvoorbeeld elektrische apparaten staat, zal in ieder geval betekenen dat bekend is wat er daadwerkelijk in zit. En ook krijgt zo’n middel pas een stempel als toepassing ervan op de voorgeschreven wijze veilig is voor mens en milieu. Of het middel ook echt effectief is, zal mogelijk níet door het keurmerk gegarandeerd worden. Daarin zal misschien een meer Amerikaanse aanpak worden gevolgd. Daar is het nu in veel gevallen ook al zo dat als een middel niet de wél beloofde werking heeft, een boer of tuinder dat via de rechter met zijn leverancier zal moeten uitvechten.
Kwakzalverij opzij
Wat waarschijnlijk wél in het keurmerk zal worden opgenomen, is een onderbouwing van het hoe en waarom van de geclaimde werkzaamheid van een biostimulant. Platte kwakzalverij wordt daarmee in ieder geval buiten de deur gehouden.
“Het keurmerk voor biostimulanten is goed nieuws voor zowel de gebruikers van de middelen, als voor de branche van producenten in de gewasbescherming en plantgezondheid”, zegt Jo Ottenheim van de koepel van middelenfabrikanten Nefyto. Die fabrikanten, actief met chemische, maar ook met zogeheten groene gewasbescherming, hebben nu immers te maken met een niet in alle opzichten even transparante en eerlijke concurrentie.
Ottenheim: “Onze leden moeten toezien hoe zij bij het ontwikkelen van sommige van hun groene middelen wél moesten voldoen aan de strenge en daardoor ook dure toelatingseisen, terwijl allerhande plantversterkers, bodemverbeteraars en andere biostimulanten met soms soortgelijke claims als die groene middelen tot op heden zonder veel beperking op de markt zijn.
‘Groene middelen verwarrend’
Daarbij tekent Ottemheim direct aan dat de verzamelnaam groene middelen verwarring kan zaaien. In de Green Deal Groene Gewasbescherming wordt gesproken van ‘middelen van natuurlijke oorsprong’. “En binnen die groep zijn dan ook weer middelen die weliswaar van natuurlijke oorsprong zijn, maar die vervolgens ook gesynthetiseerd kunnen worden en dus kunstmatig in een lab geproduceerd worden.”
Sommige middelen van natuurlijke oorsprong staan inmiddels op de Europese lijst van laagrisicomiddelen. En om het nog wat ingewikkelder te maken: een aantal van deze gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong én een aantal laagrisicomiddelen (niet per se dezelfde) komt ook voor op de roemruchte RUB-lijst. Die Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen is er bijvoorbeeld voor huis-tuin-en-keukenmiddeltjes zoals bier tegen slakken of melk om entmesjes mee te ontsmetten.
Roemruchte RUB-lijst
Leveranciers van middelen op die RUB-lijst hebben inmiddels bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) kunnen aangeven of ze een dossier gaan aanleveren. Als een product niet is gemeld, betekent dit dat het vanaf 1 oktober 2018 ook niet meer verkocht mag worden. Dat geldt ook voor producten die als gewasbeschermingsmiddel worden gebruikt, maar niet als zodanig op de markt worden gebracht (zogenoemde basisstoffen).
Voorwaarde is bijvoorbeeld dat iemand onderbouwt dat het product veilig gebruikt kan worden en veilig is voor de gewaswerkers. Dat iets volkomen veilig eet- of drinkbaar is, wil immers nog niet zeggen dat het ook veilig is om te vernevelen (en in te ademen). Als de onderbouwing steek houdt, dan zet Brussel er een stempel op en mag het zo gebruikt blijven worden. Het komt dan op de lijst van basisstoffen.
Wat een claim verraadt
Terug naar de biostimulanten, die voor een deel ook een plekje verdienen onder de verzamelnaam groene middelen. Die biostimulanten kunnen straks met de Europese biostimulantenverordening en de daar aan hangende Europese CEN-norm en nationale NEN-norm een soort goedkeuringsstempel krijgen.
Maar wat branche en overheid scherp in het oog zullen houden, is of zo’n biostimulant niet eigenlijk (ook) een gewasbeschermingsmiddel is. “Of een middeltje niet eigenlijk misschien een toelating moet hebben als gewasbeschermingsmiddel, is nu al vaak te zien aan de claims die de makers en verkopers aan zo’n middel verbinden”, stelt Ottenheim.
Op hun websites, in hun folders en in hun adviezen aan de telers die ze bezoeken, zullen de bedrijfjes die een nieuw middeltje op de markt brengen duidelijk willen maken waarom een teler het moet kopen. Met een claim dat het werkt tegen een bepaalde plaag, ziekte of aandoening komt de betreffende biostimulant tóch in de categorie van de gewasbeschermingsmiddelen met alle bewerkelijke en dure eisen van dien.
Ook als de intenties van de producent van een biostimulant of een meststof zuiver waren, maar hij weet dat de kopers in groten getale een andere intentie tentoonspreiden en het massaal als gewasbeschermingsmiddel gebruiken, dan zal toch alsnog een toelating moeten worden aangevraagd
Maar omdat in de wereld van de biostimulanten veel verkopers kleine, net gestarte onderneminkjes zijn, zou de strategie kunnen zijn: dan de claims maar vaag houden en een gunstige bijwerking zichzelf laten rondfluisteren. Een voorbeeld van dergelijk oneigenlijk gebruik is koperoxychloride. Dat mag in een aantal biologische teelten geheel legaal als bladmeststof gespoten worden. Maar het werkt ook als gewasbeschermingsmiddel tegen phytophthora en zo wordt het soms ook gebruikt, zoals vorige zomer in het nieuws kwam.
Ook als de intenties van de producent van een biostimulant of een meststof zuiver waren, maar hij weet dat de kopers in groten getale een andere intentie tentoonspreiden en het massaal als gewasbeschermingsmiddel gebruiken, dan zal toch alsnog een toelating moeten worden aangevraagd, stelt Ottenheim. De vraag is echter wanneer die lijn wordt overschreden. En wie daarop zal toezien.
2000 amendementen
Technisch directeur Pier Oosterkamp van ECOstyle zit – samen met onder andere Nefyto, vereniging voor biobestrijders Artemis, Bayer, Koppert en PHC – in het Nederlandse overleg over de CE-normering van biostimulanten en is tevens voorzitter van de werkgroep ‘Microbials’ van het Europese CEN-overleg. Dat overleg staat nu stil in afwachting van een nieuw voorstel van de Europese Commissie, dat in oktober wordt verwacht.
Oosterkamp: “In het eerste voorstel van de Commissie zijn de biostimulanten nog per familie gegroepeerd. Bijvoorbeeld alle azobacters en alle mycorrhiza’s kregen daarin groen licht en of wij daar dan maar normen voor konden gaan schrijven. Maar op dat voorstel zijn in het Europees parlement al ongeveer 2000 amendementen gekomen.”
‘Je kunt het vergelijken met de familie van de katachtigen: het is nogal een verschil of ik een leeuw in mijn tuin loslaat of een rode kater’
Kijken tot op DNA-stamniveau
Een deel van die aanvullingen gaat in op die wel erg grofmazige categorisering van de biostimulanten. Oosterkamp: “Beter is het volgens ons om die families op te delen en tot op DNA-stamniveau te kijken. Je kunt het vergelijken met de familie van de katachtigen: het is nogal een verschil of ik een leeuw in mijn tuin loslaat of een rode kater. Om in die vergelijking door te gaan zou onze norm dan zijn dat het vier poten moet hebben en snorharen en zo nog wat en dan krijgt het dat CE-merk. Maar aan een CE-merk gebaseerd op zulke algemene normen hebben tuinders natuurlijk niet zo veel.”
Andersom is in het eerste voorstel de hele familie Bacillus niet opgenomen, omdat soorten in die familie al een toelating als gewasbeschermingsmiddel hebben. “Maar we kennen allemaal de bacillus thuringiensis als een middel dat niet voor niks in de biologische teelt is toegelaten en diverse bacillus soorten die uitstekende biostimulerend effect laten zien.”
Directe werking
Ook Pius Floris van Plant Health Cure (PHC) ziet in het nationaal overleg veel overeenstemming, maar Europees nog wel wat hindernissen en mogelijke vertraging. Waar hij en zijn bedrijf absoluut niet op zit te wachten, is dat Brussel in de verordening ook nog ruimte zal gaan inbouwen voor eisen rond de werking van elke afzonderlijke biostimulant.
“In de Europese regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen is dat wel opgenomen. Maar de werking van biostimulanten is veel afhankelijker van de omstandigheden.” Het is volgens Floris tekenend voor het productdenken waarin boeren en tuinders zijn opgevoed dat een middel een directe nauw omschreven werking moet hebben.
“Wij werken niet met producten, maar met programma’s om planten weer hun natuurlijk vermogen om zichzelf te verdedigen tegen ziekten en plagen terug te geven”, aldus Floris. Daarbij bepalen allerlei plaats- en tijdgebonden omstandigheden welke maatregelen en middelen het beste werken. Bewijzen dat een bepaalde biostimulant gegarandeerd in alle omstandigheden aan het verdedigend vermogen van de plant bijdraagt is volgens Floris ondoenlijk en ook niet zinnig.
Wat wel voor alle partijen zinnig is, is de eis dat de samenstelling van een biostimulant op de verpakking moet komen. Het komt volgens Floris nog al te vaak voor dat verkopers geheimzinnig doen over wat erin hun middeltjes zit of het zelf niet eens weten. Bij de eis dat er op moet staan wat erin zit pleit hij voor zoveel mogelijk detail. “Namen van bacteriën vermelden zonder stamnummers, dat zegt niks. Daar heeft niemand wat aan.”
DefinitiesGewasbeschermingsmiddelenGewasbeschermingsmiddelen, zowel chemisch als ‘groen’, beschermen planten tegen ziekten en plagen en hebben daarvoor een toelatingsnummer van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Biologische middelenGewasbeschermingsmiddelen die door de EU zijn toegestaan in de biologische teelt. Dit zijn middelen van natuurlijke herkomst.
LaagrisicostoffenDit zijn stoffen die voldoen aan de criteria voor laagrisico zoals die door de EU zijn vastgesteld. Het kunnen stoffen uit de natuur zijn, maar ze kunnen ook gesynthetiseerd zijn en kunnen als werkzame stof zitten in gewasbeschermingsmiddelen, maar ook in biostimulanten.
BasisstoffenEr is een Europese lijst van basisstoffen die voor een ander doel op de markt zijn, maar ook een gewasbeschermende werking hebben. Bijvoorbeeld bier tegen slakken: daarmee hoeft bier niet per se een toelating van het Ctgb te hebben, maar de manier waarop het tegen slakken wordt ingezet moet wel goedgekeurd zijn.
RUB-middelenMiddelen van de lijst Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen. Deze lijst is een restant uit de periode langer dan dertig jaar geleden van middelen, die nu op de lijst van basisstoffen of de lijst van laagrisicostoffen thuishoren. Het Ctgb heeft een procedure vastgesteld voor het uitfaseren van de stoffen op de RUB-lijst. Als bedrijven hun RUB-middel bij het Ctgb hebben gemeld voor toelating of goedkeuring – zoals onlangs uienolie is goedgekeurd – dan mogen ze dit voorlopig nog op de markt blijven brengen.
BiostimulantenDe voorlopige Europese definitie luidt als volgt: Een biostimulant is een bemestingsproduct met CE-markering dat de voedingsprocessen van een plant stimuleert onafhankelijk van het gehalte aan nutriënten van het product. Dat laatste geeft aan dat de biostimulant niet zelf de plant voedt. Werking als biostimulant kan zijn: – Verbetering van de efficiëntie van het gebruik door de plant van voedingsstoffen verbeteren. – Vergroting van de tolerantie van de plant voor a-biotische stress, zoals droogte, verzilting. –Verbetering van de algehele kwaliteit van de plant. Werkt een biostimulant ook of hoofdzakelijk tegen bijvoorbeeld aaltjes of schimmels (biotische stress) dan moet ze worden beschouwd als gewasbeschermingsmiddel en behoeft het een toelating door het Ctgb.
|