De titel van het rapport alleen al is om trots op te zijn: ‘Nederlandse tuinbouwleveranciers veroveren de wereld’. Het landbouweconomisch instituut LEI-Wageningen UR tekent er de ambities van tuinbouwleveranciers op.
De verwachtingen zijn hooggespannen: na 2020 zullen zij economisch belangrijker zijn dan de primaire glastuinbouw.
Nu al halen leden van de branchevereniging Avag Plus tot bijna 60 procent van hun omzet in het buitenland. West-Europa blijft daarbij de belangrijkste markt. In 2012 bedraagt de totale omzet in de branche 2,6 miljard euro.
Deze ontwikkeling in de glastuinbouw staat niet op zichzelf. Nederland wordt steeds minder een productieland. Wij moeten het hebben van kennis, innovatie, technologie. De Nederlandse land- en tuinbouw is daarin wereldwijd koploper. Het is van belang die status niet te verliezen. Dat risico is wel degelijk aanwezig. Zoals bijvoorbeeld in de intensieve veehouderij. Deze ligt maatschappelijk zwaar onder vuur. Voor ontwikkeling van innovatieve concepten is een zekere kritische omvang van de bedrijfstak in eigen land noodzakelijk.
In de tuinbouw speelt iets soortgelijks. Nederland telt grofweg 10.000 hectare glas. Volgens economische wetten moet jaarlijks 5 procent worden vervangen. Veelal worden deze kassen volgens de laatste technologische snufjes gebouwd. Planologische beperkingen, en de laatste jaren ook financiële sores, zorgden de laatste jaren voor een drastische terugval in nieuwbouw. En dat is bijzonder jammer, want veel innovatieve ontwikkelingen worden wel met telersgeld ontwikkeld. De buitenlandse concurrent profiteert hiervan. De Nederlandse kassenbouwer immers past de technologie daar wél toe.
Is dit laatste erg? Nee, het is het lot van de innovator. Het is wel van belang dat de tuinbouw in eigen land tenminste volgt, en beter: voorop blijft lopen. is. Nieuwbouw én vervanging van oud-glas zijn daarbij essentieel. Ook voor de kassenbouwers met de buitenlandse aspiraties is een gezonde Nederlandse tuinbouw belangrijk. Het LEI-rapport is daarover ook duidelijk. ‘De stijging van buitenlandse omzet is mogelijk door Nederlandse kennis en kunde op het terrein van diverse duurzaamheidsthema’s zoals energie en klimaat, gewasbescherming, water, bodem en biodiversiteit.’