Syngenta en branchevereniging Plantum luiden de noodklok als het gaat om de toepassing van zaadcoating. Ze vrezen dat de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op zaad steeds verder beperkt gaat worden. Maar zijn de aangevoerde redenen wel reëel? En wat zijn de gevolgen?
Aanleiding voor het luiden van de noodklok door Syngenta en branchevereniging Plantum is de situatie rond het middel Maxim 480 FS van genoemde fabrikant. Op het etiket van het middel Maxim 480 FS staan sinds de laatste uitbreiding van het etiket in 2022 zo’n 85 teelt(wijz)en. Het middel met de actieve stof fludioxonil heeft tot en met 15 juni 2026 een toelating als zaadbehandeling/zaadcoating tegen bodem- en kiemziektes. Daarbij gaat het onder andere om schimmels als fusarium, rhizoctonia en diverse bladvlekkenziekten.
Beoordelen als hormoonverstorend
Voor verlenging van de toelating vanaf 15 juni 2026 van Maxim 480 FS moet het middel een herregistratieprocedure doorlopen. Voor herregistratie worden door het Ctgb aanvullende gegevens gevraagd, waar resultaten van onderzoeken voor nodig zijn. Dat vraagt tijd en vandaar dat een mogelijke verlenging nu al actueel is. Wat daarbij voor Maxim 480 FS speelt, is dat het middel een stof bevat die de Efsa ‘onverwacht, maar zeer waarschijnlijk’, zal beoordelen als hormoonverstorend. Als een middel een dergelijke stof bevat, is dat een cut-offcriterium. Dat betekent dat er niet gekeken wordt naar blootstelling en risico, maar dat een verlengde toelating bij voorbaat uitgesloten is.
Syngenta en Plantum geven aan de situatie op dit moment de kwalificatie ‘zeer waarschijnlijk’, omdat de Efsa-conclusie er nog niet is. En het is ‘onverwacht’, omdat Syngenta op basis van alle onderzoeken van mening is dat de stof niet hormoonverstorend is. Tevens zijn bij alle door Efsa ingeschakelde onafhankelijke experts de meningen verdeeld: het toetsingskader geeft ruimte voor interpretatie, het is geen zwart-wit situatie.
Overigens werden onder de vorige Europese Verordening voor de beoordeling van stoffen de criteria blootstelling en risico wél meegenomen. Bij zaadcoating wordt er zeer weinig middel in een zeer vroeg stadium van de teelt toegepast. Daardoor wordt een consument van het eindproduct sowieso niet blootgesteld aan de gebruikte stof, geven Syngenta en Plantum aan.
Gevolgen einde toelating
Als er inderdaad geen verlenging van de toelating komt, dan zijn er in diverse gewassen niet of nauwelijks alternatieven om bepaalde ziekten preventief te bestrijden. Voorbeelden daarvan zijn botrytis in ui, alternaria in peen, phoma in Brassica’s en didymella in komkommerachtigen.
Bovendien zou dat volgens Ruud Roeven van Syngenta betekenen dat de kans op de vorming van resistenties groter wordt. Immers, de actieve stof fludioxonil komt als een van de weinige fungiciden uit een andere groep van middelen dan de strobilurinen, triazolen of carboxamides. Tot deze groepen van chemische middelen behoren de meeste fungiciden die in de spuitschema’s tegen de genoemde schimmels zitten. Roeven benadrukt dat het niet alleen om fludioxonil en ook niet alleen om Syngenta gaat, omdat ook van andere firma’s middelen voor zaadcoating ter discussie staan.
Als je zaadbedrijven en plantenkwekers steeds meer middelen uit handen neemt, hoe reëel is het dan nog om te eisen dat ze ziekte- en plaagvrije zaden en planten moeten afleveren?
Dat bevestigt Gea Bouwman als beleidsmedewerker bij branchevereniging Plantum. “Het wapen van zaadcoating wordt op deze manier steeds verder ontmanteld. Dat is niet te snappen als je beseft over welke geringe hoeveelheden werkzame stof per hectare we het hebben en hoe zorgvuldig het wordt toegepast, op de plek waar het zijn werk moet doen en zonder emissie naar het milieu. Het strookt ook niet met het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030. Daarin staan allerlei adviezen omtrent gezond uitgangsmateriaal, maar als je zaadbedrijven en plantenkwekers steeds meer middelen uit handen neemt, hoe reëel is het dan nog om te eisen dat ze ziekte- en plaagvrije zaden en planten moeten afleveren? Het is prima om te streven naar een geïntegreerde opkweekmethode, maar dan zul je tolerantiegrenzen moeten gaan hanteren.”
Voor zaadfirma’s geldt dat bepaalde landen alleen zaad willen importeren als dat behandeld is met een breedwerkend fungicide. Ook zijn er bepalingen dat er op zaad geen ‘organismen’, zoals schimmels of bacteriën te vinden mogen zijn. “Dan ben je toch aangewezen op behandelingen, vaak met chemische middelen”, stelt Bouwman vast. “Sowieso moeten telers, denk ik, wennen aan het idee dat een uniforme opkomst uit zaad zonder een chemische zaadbehandeling niet langer vanzelfsprekend is. Dat speelt bij ter plaatse gezaaide gewassen, maar ook bij de opkweek van (perspot)plantjes bij de plantenkweker. Die zal er meer moeten zaaien om op hetzelfde leverbare aantal planten uit te komen. Ik roep telersverenigingen en -organisaties dan ook op om de initiatieven die Plantum in dit kader neemt, te ondersteunen.”
Ideale toekomstplaatje
Om ziekten en plagen in de toekomst de baas te kunnen blijven, pleiten Roeven en Bouwman voor een totaal- of systeemaanpak, ook wel ICM (Integrated Crop Management) of ‘weerbare teelt’ genoemd. In die aanpak spelen de rassenveredeling op resistenties, biostimulanten, biocontrols en chemische middelen een rol. Maar ook zaken als teeltmaatregelen, vruchtwisseling, goed bodembeheer, bemesting en inzet van natuurlijke vijanden.
Een resistent ras is in principe een ideale basis, maar één ras met alle wenselijke resistenties is een utopie. Bovendien kunnen resistenties doorbroken worden en hebben resistentiegenen ondersteuning nodig van gewasbescherming. De rol van biostimulanten is vooral om onder moeilijke omstandigheden (abiotische stress) de weerbaarheid van gewassen te verhogen.
Biocontrols zijn middelen op basis van een ‘groene’ actieve stof of een organisme (schimmel, bacterie) waarvan de werking tegen ziekten of plagen aangetoond is. Deze middelen hebben ook een toelatingsprocedure doorlopen, zoals dat bij chemische middelen het geval is. Wel is het zo dat de werking vaak afhankelijk is van bijvoorbeeld de temperatuur. “Als het om zaadbehandeling gaat, moet je ook weten hoe je die organismen op het zaad kunt aanbrengen, hoe ze op het zaad kunnen overleven en hoe ze te activeren zijn na het zaaien. Dat is nog lang niet altijd even duidelijk en gemakkelijk”, weet Bouwman. Het onderzoeksproject Groen op zaad richt zich op dit soort nog openstaande vragen. “De zaadbedrijven werken graag met de gewasbeschermingsindustrie aan nieuwe chemische en biologische zaadbehandelingsmiddelen. Maar er is veel onderzoek nodig en voor alle middelen en teelten moet een strenge toelatingsprocedure doorlopen worden. Daarbij zijn deze toepassingen ook nog vaak ‘klein’ en daarom economisch minder interessant (zie ook kader Zaadbehandeling en kleine toepassing). We hebben tijd nodig om alternatieven te ontwikkelen.”
In de ICM-aanpak hebben ook chemische middelen een plaats. Deze zijn bijvoorbeeld in te zetten ter ondersteuning als het ondanks de eerdere maatregelen toch uit de hand dreigt te lopen. Biologische middelen hebben een vertraagde aanvangswerking, met chemie is dat moment goed op te vangen om zo de plant in eerste instantie te beschermen. Wel geldt ook voor chemische middelen dat de resultaten samenhangen met de omstandigheden waaronder ze zijn toegepast.
Zaadbehandelingen worden binnen ICM ingezet als uit ervaring en onderzoek blijkt dat het de beste, meest effectieve en minst milieubelastende manier is om kiemend zaad en jonge plantjes te beschermen.
Zaadcoating blijft belangrijk
Syngenta is momenteel bezig met het zoeken naar alternatieve oplossingen, in samenwerking met de zaadsector, geeft Roeven aan. “Maar doordat het verwachte wegvallen van fludioxonil/Maxim 480 FS als een grote verrassing komt, is het extra lastig om tijdig met alternatieven te komen. Deze nieuwe middelen moeten ook voldoen aan de nieuwe strengere regels. Inmiddels zijn we wel druk aan het testen en we hopen tijdig met de eerste oplossingen te kunnen komen.”
Bouwman: “Maxim 480 FS is een voorbeeld van een zaadbehandeling die goed past binnen een ICM-aanpak. Telers willen weerbaarder telen, maar we zien dat steeds meer middelen hun toelating verliezen en dat nieuwe oplossingen zoals groene middelen en resistente rassen nog maar beperkt beschikbaar komen. Wij als Plantum pleiten ervoor middelen voor zaadbehandeling toegelaten te houden en te krijgen, om dit effectieve en milieuvriendelijke wapen in de gewasbescherming te kunnen behouden.”