De ambities zijn torenhoog. De Nederlandse tuinbouw wil in 2015 leidend zijn in Europa in het gebruik van informatietechnologie in tuinbouwketens.
In 2020 moet dat wereldwijd zijn. De passage komt uit de brochure Passie & High Tech van Greenport Holland. En wie voorman Loek Hermans hoort spreken, raakt ook enthousiast. Natuurlijk, in Nederland zelf is nog een hele weg te gaan. De productie kan (nog) duurzamer, en ook valt op het terrein van consumentenfocus nog het een en ander te verbeteren. Maar wie straks écht nog wil meetellen, moet over de grens kijken.
De agribusiness heeft die stap al lang gezet. Er gaat geen week voorbij of de bewindslieden Lilianne Ploumen (Buitenlandse Handel) of Sharon Dijksma (Economische Zaken) leiden handelsmissies naar verre oorden als Qatar, India, Australië of China. In hun kielzog tekenen bedrijven vette contracten voor kennisoverdracht en technologie.
Bij telers begint het ook steeds meer te leven. Een aantal voorlopers heeft de stap al gezet. De succesverhalen zijn bekend; wat minder de debacles. De telers beseffen dat met de export van kennis en technologie ook de productie in den vreemde toeneemt, en daarmee voor hen de concurrentie. Nu zal het niet zo hard lopen als in de sierteelt. Een tomaat is in verhouding tot een bos bloemen te zwaar, en daarmee te duur om per vliegtuig te vervoeren. Maar wat dichterbij, in Groot-Brittannië, Duitsland of Frankrijk, is de dreiging reëel. Een absolute kans voor het buitenlands avontuur is dat de teler kan aanhaken op de trend van local-for-local.
Betekent dit dat internationalisering voor iedereen móét? Nee. De stap over de grens moet de ondernemer en zijn onderneming passen. In het net verschenen nummer van Groenten & Fruit met als thema internationalisering waarschuwt directeur Johan van der Riet van Agriplan. De ondernemer moet bestand zijn tegen bureaucratie, corruptie en cultuurverschillen. “80 procent blijft steken of verliest zelfs veel geld”, zegt hij. Dat is goed om bij stil te staan.