Nog effectiever biologisch bestrijden, vergroten van de plantweerbaarheid en inzet van groene middelen worden steeds belangrijker. Want het aantal beschikbare chemische correctiemiddelen tegen ziektes en plagen neemt verder af. Diverse onderzoeken ondersteunen optimalisatie van de geïntegreerde gewasbescherming.
Tijdens een studiemiddag, georganiseerd door het Proefstation voor de Groenteteelt en Proefcentrum Hoogstraten, kwamen diverse aspecten van de geïntegreerde gewasbescherming bij tomaat en paprika aan de orde. Zo loopt er binnen het vierjarige Virtigation-project onderzoek naar het beheersen van agressieve virussen, zoals ToBRFV. Sommigen daarvan kunnen overgedragen en dus verspreid worden door insecten.
Bemisia die ToLCNDV overdraagt lastig te bestrijden
Zo is het Tomato Leaf Curl New Delhi Virus (ToLCNDV) overdraagbaar door met name bemisia. Tot nu toe is dit virus nog niet actief in Belgische en Nederlandse kassen, maar het uit India afkomstige virus is al wel in Zuid-Europa waargenomen. De kans dat het zich te zijner tijd ook hier vestigt is dus groot. Het virus uit zich door krullend blad, vlekken op het blad, en gebobbelde of wankleurige vruchten.
Bemisia als virus-vector is lastig te bestrijden. Deze witte-vliegsoort is tegen heel wat chemische middelen resistent geworden. Daarom is er bij telers behoefte aan nieuwe, liefst biologische, middelen die effectief zijn. In een eerste toets op laboratoriumschaal bleken drie van de twaalf getoetste extracten effectief tegen zowel larven als adulten van bemisia. Op het Proefcentrum in Hoogstraten worden bespuitingen van die middelen in praktijkteelten gevolgd. Daarbij wordt de werking vergeleken met Closer en Oikos.
Roofwants nesidiocoris beperken
De uit Zuid-Europa meegekomen roofwants nesidiocoris tenuis kan witte vlieg en Tuta absoluta in tomaat bestrijden. Deze heeft echter als groot nadeel dat hij planten gaat aanprikken bij gebrek aan prooi en kan zo flinke schade veroorzaken. In monitoringproeven bleken gele vangplaten met droge lijm het best te werken om wantsen te detecteren en weg te vangen. Een vangkaart per 200 vierkante meter voldoet. Nadelig bij-effect is wel dat er naast nesidiocoris ook veel macrolophus weggevangen kan worden. Rollertraps blijken niet effectief tegen ‘nesi’.
Uit onderzoek blijkt dat 1,72 nesidiocoris-wantsen per plant, voor het gemak twee stuks per plant, een actiedrempel is om in te grijpen. Anders wordt de aantasting te groot. Van een aantal getoetste middelen bleek de werkzame stof emamectine benzoaat (zoals in Proclaim) goed te werken. Na zes generaties was nog geen resistentiedoorbraak vast te stellen. Ook Bio-pyretrex en een aantal andere middelen hadden effect, maar helaas ook met een sterk neveneffect tegen macrolophus.
Biologisch aanpakken van nesi is mogelijk met de roofwants Dicyphus errans, die de populatiedichtheid van de wantsen weet te verlagen, zonder bloem- of vruchtschade te berokkenen. Maar alleen macrolophus had echt effect op vermindering van het aantal getelde necrotische ringen in het gewas. Het beste resultaat werd bereikt met vroegtijdige inzet van macrolophus in hogere aantallen, voordat nesidiocpris een populatie weet op te bouwen. Introductie van 2,5 macrolophus per plant in een kooiproef gaf al een redelijke beperking ten opzichte van niets doen, maar 7,5 stuks per plant was effectiever. Daarbij dient wel rekening te worden dat sommige rassen ook gevoelig kunnen zijn voor schade door macrolophus in grotere hoeveelheden.
Vruchtschade door nezara
Bij paprika bleek vruchtschade door de zuidelijke groene stinkwants nezara vanaf 1,4 wantsen per plant toe te gaan nemen. Dat wil nog niet zeggen dat dit de economische schadedrempel is. Ook bij aubergine zijn kasproeven uitgevoerd. Met ei-pakketjes van vijftig stuks kan deze wants zich snel uitbreiden. Het bleek dat zeven nimfen in de kop van een plant al kans gaven op 50% verwelking van koppen. Scheuten nemen dit deels over, maar in totaliteit betekent het toch groeiachterstand. Bloemabortie kan tot 25% productie-afname veroorzaken.
Hoewel geen nezara’s op de vruchten werden waargenomen, waren er wel putjes en indeukingen op de vruchten te vinden. Deze waren pas na opkomst van de eerste nimfen te zien, dus kennelijk veroorzaken deze makkelijker schade dan de volwassen wantsen. Maar er was weinig statistisch verband te vinden tussen het aantal aanwezige nimfen en het aantal putjes op de vruchten.
Bij komkommer was wel direct na het uitzetten van nezara schade te zien, dus daar hebben de adulten wel een duidelijk aandeel in de vruchtaantasting. Soms waren wel tot 50% van de vruchten onverkoopbaar gegolfd, en bleken er na het doorsnijden gaten in het vruchtvlees te zitten.
Vanggewassen en sluipwesp inzetten
Het wegvangen en afvoeren van nezara met een vanggewas zou kunnen helpen om de nezara-druk te verminderen. Boerenwormkruid leek daarvoor na een eerste inventarisatie het meest aantrekkelijk. In een kooiproef met paprika werden boerenwormkruidvangplanten om de twee weken vervangen. De conclusie was echter dat dit tot onvoldoende inperking van de wantsenpopulatie leidde. Als boerenwormkruid aanwezig was, nam het totale aantal wantsen toe, maar bij de paprikaplanten gaf het geen significante verschillen te zien.
Inzet van de Noord-Amerikaanse generalistische roofwants Podisus maculiventris als mogelijke biologische bestrijder gaf wel hoopvolle eerste resultaten. Deze moet wel bijgevoerd worden. Als podisus aanwezig was, resulteerde dat in een significant lager aantal nezara’s.
Er zal nog verder gekeken gaan worden naar interactie met een andere natuurlijke vijand: Trissolcus basalis. De huidige strategie met deze laatste sluipwesp is per 100 vierkante meter wekelijks uitzetten; een zeer arbeidsintensieve taak. Wekelijks 1,5 trissolcus per vierkante meter uitzetten gaf een beperkte parasitering van ongeveer 30%. Tweewekelijkse introductie van het dubbele aantal sluipwespen zorgde onverklaarbaar voor betere parasitering, hoewel vooraf hetzelfde resultaat verwacht was. Omdat de sluipwesp kan overleven op suikers, zou bijvoeding mogelijk een optie kunnen zijn om minder frequent te hoeven uitzetten. Uit tellingen op diverse afstanden van het uitzetpunt blijkt dat trissolcus een goede zoeker is.
Naast fusarium andere oorzaak verwelking bij paprika
Afgelopen jaren trad in ernstige mate verwelking in paprika op, waarbij Fusarium oxysporum uit monsters werd geïsoleerd. Begin 2023 is in België een genetische analyse gestart van fusarium uit eerder genomen monsters. Er bleken twee opvallende clusters te vinden van nauw aan elkaar verwante isolaten. Meerdere bedrijven hadden allemaal last van één bepaalde F. oxysporum-stam. Dit versterkte het vermoeden dat dit de werkelijke veroorzaker van de problemen was. In de zomer van 2023 was in een proef na twee weken al bij drie van de negen isolaten groeiachterstand waar te nemen bij planten die besmet werden. Oorzaak van de verwelking in 2021 en 2022 was dus een agressieve stam van fusarium.
Ook in 2023 zijn opnieuw monsters verzameld en beoordeeld. Daar was echter tegen de verwachting in niet in alle monsters fusarium te vinden. Bij dezelfde telers die in 2021 en 2022 problemen hadden met de agressieve stam, was deze vorig jaar niet overal meer terug te vinden, hoewel er nog wel verwelking optrad.
Dus het vermoeden bestaat dat er naast fusarium nog een tweede oorzaak is van de verwelkingsproblemen. Mogelijk speelt een combinatie van stressfactoren hierbij een rol. Meer focus op het vergroten van de plantweerbaarheid lijkt dus zinvol. Al is het lastig om hiermee goede proeven te doen, waarbij wel het effect van plantversterkende maatregelen te bepalen is, maar planten niet totaal doodgaan aan een bewuste fusarium-besmetting.
Zoeken naar organismen tegen overmatige wortelgroei
Overmatige wortelgroei, veroorzaakt door de bacterie Agrobacterium rhizogenes, blijft een bedreiging voor vruchtgroenteteelten. Met soms tot 10% productieverlies. Waar in Vlaanderen in 2011 nog 7,5% van de tomatenbedrijven hier al mee te maken had, was dat acht jaar later al 45%.
Er is en wordt gezocht naar organismes die gekke wortels kunnen beheersen. Een voorbeeld van zo’n biocontrole-organisme is Paenibacillus xylanexedens. In laboratoriumproeven hielp deze bacterie om een aantasting van 44% omlaag te krijgen naar 15%. Binnen het Probivolve-project wordt gewerkt aan het verbeteren van zulke biocontrole-organismes, om een effectievere toepassing in de praktijk te realiseren. Bijvoorbeeld door beter functionerende stammen van bovengenoemde P. xylanexedes, die een beschermend biofilmpje vormen in druppelleidingen. Door deze preventief te introduceren, krijgt agrobacterium geen of minder kans om zich te vestigen in het watergeefsysteem.
Effect rookgassen op biologische bestrijders
Teeltomstandigheden kunnen effect hebben op de werking van biologische bestrijders. Pronematus ubiquitus, een kleine roofmijtensoort die tomatengalmijt bestrijdt, slaat in de tomatenteelt soms lastig aan in de winterperiode. Daarom is onderzocht of rookgassen of substraatkeuze hier van invloed op zijn. Dat laatste vanwege de ervaring dat de roofmijt in aardbei vaak beter aanslaat. Verhoging van concentraties NOx of CO2 bleken geen effect te bewerkstelligen op het aantal aanwezige pronematus. Ook het gebruik van een organisch substraat leverde geen verschil op met planten die op steenwol stonden.