Biologisch doet het goed in de publieke opinie en de politiek. Biologische gewasbescherming kan dus niet anders dan de wind mee hebben. Toch wijst strategiedirecteur Peter Maes van Koppert op de noodzaak om het positieve verhaal van de hele land- en tuinbouw te blijven vertellen. Mede daarom is hij ook voorzitter van Eat This.
Als jongetje was Peter Maes in de zomervakanties altijd op de boerderij van zijn grootvader. Augustus, de zon warm op de velden, de graanoogst gedaan en de aardappelen en bieten stonden er nog.
“Dan gingen we naar binnen en voor we gingen zitten veegde mijn opa de tafel af waar een wit poeder op lag, met heel veel dode vliegen. Dat waren die persistente pesticides die in de jaren zestig en zeventig nog gangbaar waren. Maar tegelijkertijd kreeg ik van mijn grootvader de liefde voor de natuur mee, de schoonheid, de vindingrijkheid die daar leeft. Terwijl hij er eigenlijk toe werd gedwongen om voor het behoud van een inkomen stevig op die natuur in te grijpen.”
Kent men ons? En kennen wij hen?
Een mooie voedingsbodem voor een jongen van het Vlaamse platteland om te gaan werken bij hét bedrijf dat ook in die jaren al duurzaamheid in de Nederlandse glastuinbouw introduceerde. Hij werkt nu 25 jaar bij het biologische gewasbeschermingsbedrijf Koppert en trad vorig jaar toe tot de hoofddirectie. Dat hij in datzelfde jaar ook voorzitter werd van maatschappelijk tuinbouwnetwerk Eat This geeft aan dat zijn rol binnen de directie er een is van het communiceren met de buitenwereld, niet alleen klanten, maar ook een breder publiek.
“Eat This heeft een breed palet aan leden. En je voelt met een project als Hungry Ecocities en de residencies dat er iets aan het ontstaan is. Hoe dat er gaat uitzien, dat weten we niet. Want het is niet iets dat al bestaat. Maar wel iets dat we samen kunnen ontdekken. Hoe voeding en gezondheid ons als tuinbouw met de maatschappij verbindt. Maar kent men ons? En kennen wij hen?”
Het verhaal van Koppert is in de sector al een bekend en geaccepteerd verhaal.
“Niet altijd, hoor. Dat biologische dat Koppert in de tuinbouw introduceerde, werd toen nog op zijn best gezien als een toevoeging aan het pakket van chemische middelen. Pas in de jaren negentig is een omslag gemaakt die die biologische alternatieven centraal plaatste in de gewasbescherming. Toen heeft de glastuinbouw echt de stappen kunnen zetten naar een 70 tot 90% afname van het gebruik van chemische middelen. Eerst de teelten met de hoogste waarde per vierkante meter. Maar we hebben ook, met tien jaar geleden in Brazilië de acquisitie van Itaforte, de stap kunnen maken naar de grote buitenteelten als soja, mais en suikerriet.”
Maar niet alleen omdat telers zich gedwongen voelen?
“Nee, niet alleen als motivatie de druk van regelgeving waardoor het middelenpakket in al die teelten smaller wordt, of de druk van resistentie van plagen tegen bestaande chemische middelen. Ook de productieverbetering, wat we vooral in de sierteelt heel goed konden zien. De stap naar geïntegreerde gewasbescherming in de rozenteelt gaf langere stelen, dikkere rozen, meeropbrengsten en betere winstgevendheid.”
Het gaat niet meer alleen maar om plaagbestrijding. Maar ook over biostimulanten, over bestuiving, over de hele plant en zijn omgeving
“Nu ‘helpen’ ook klimatologische uitdagingen onze insteek van gewasbescherming wel mee. Robuuste planten en robuuste bodem, die tegen een stootje kunnen als er weer een droge zomer langskomt, dat is voor boeren en tuinders nu veel interessanter en belangrijker dan twintig of dertig jaar geleden. Het gaat ook bij ons niet meer alleen maar om plaagbestrijding. Maar ook over biostimulanten, over bestuiving, over de hele plant en zijn omgeving. Van curatief naar preventief.”
Hoe breng je dat verhaal naar maatschappij en politiek zonder voor ‘lobbyist’ te worden uitgemaakt?.
“Ja, dat woord heeft best een negatieve bijklank. Maar je mag best uitleggen hoe je een bijdrage kunt leveren aan beleid. En dan dus niet door het ‘nog één keer uit te leggen’. Maar door aan tafel te komen, continu in overleg te blijven. In relatie treden. Elkaar leren begrijpen. En stapjes maken.
Naarmate je als bedrijf groter wordt, kom je boven het maaiveld uit en ga je een rol spelen in een netwerk, dat je op moet bouwen, met politiek, met maatschappij, met andere bedrijven en sectoren. Bijvoorbeeld om het verouderde wetgevende kader, dat nog helemaal is geënt op chemie, te kunnen laten aanpassen.”
Stapjes vooral in Den Haag of meer nog in Brussel?
“Martin Koppert mocht laatst nog bij de Europese Commissie komen pleiten voor een meer passend beleid voor biologische oplossingen. Dat kun je alleen maar doen door het verhaal te gaan vertellen en nog eens te vertellen. Bij de technische ambtenaren, maar ook in gesprek met de Eurocommissaris zelf. Dat is een lang en nooit eindigend traject. Want die mensen in Brussel, die zijn met 1.001 dingen bezig. En die hebben heel veel belangen om rekening mee te houden. Er schijnen in Brussel wel 30.000 lobbyisten rond te lopen.”
Lees ook: Eu-commissaris bereid om middelenverbod af te zwakken
En stapjes naar een breder publiek?
“De tuinbouw mag de pijnpunten aangeven, als we worstelen met de energiecrisis, met beperkingen die ons worden opgelegd in teelten en gewasbescherming. Maar we mogen ook wel energie steken in laten zien wat we allemaal kúnnen. Als je de vergelijking trekt naar hoe Kas als Energiebron het verhaal rond de tuinbouw en energie heeft omgedraaid, dan denk ik dat de tuinbouw ook veel meer zou moeten durven de kaart van gezondheid te trekken. Vers is gezonder. De wijze waarop dat nu wordt geproduceerd is gezonder. Dat kun je als afzonderlijk bedrijf roepen, of als deelsector. Laten we het met zijn allen omarmen.
En ik denk dat je dat ook ziet gebeuren. Want het is in zekere zin de achilleshiel van de tuinbouw: het is een kwetsbare plek, maar tegelijkertijd de pees, de spier, waarop onze toekomst kan worden gebouwd. Voor Koppert is dat de plantgezondheid, maar dat straalt uit naar gezondheid van de mens, van de natuur, van de hele planeet.”
Dat kan dan weer leiden tot verwijten als ‘greenwashing’. Want die grote chemiereuzen die dat ook roepen, die werken nog 90% chemisch.
“Natuurlijk. Maar we weten toch met zijn allen waar we naartoe moeten. Iedereen heeft ook wel zijn eigen agenda en probeert te rekken wat er is en wat ze nu hebben. Met Eat This brengen we dat besef dat bij ons als sector leeft en bij allerlei andere sectoren in de maatschappij, een beetje bij elkaar. Om daar een bredere beweging van te maken en sneller te kunnen gaan, is engagement nodig. Niet achterover leunen en hakken in het zand. Maar wel eerst als tuinbouw een eensgezindheid te vormen, met elkaar eens te worden over een doorwrochte punt aan de horizon. En praat vervolgens daarover ook met ngo’s, met de politiek, met de kunst, met alle maatschappelijke pijlers. Spreek met elkaar uit hoe je dat van elkaar ziet. Dan denk ik dat er relatief snel heel veel kan gebeuren.”
De boer is in Nederland weer op de kaart gekomen. Maar tegelijk ook wel weer als ‘de boze boer’. Is dat ook niet eens om te draaien?
“Die zijn er natuurlijk, die positieve verhalen; de boer, de tuinder die het beste van zichzelf geeft. Wij zijn de Resilience Food Stories mede gaan stimuleren en ondersteunen. https://resiliencefoodstories.com/topic/covered-crops/ Dat is een internationaal platform waarop boeren en tuinders hun verhaal vertellen over hoe ze een omslag hebben gemaakt naar duurzaam telen, omdat ze zagen dat ze perfect deel konden uitmaken van een oplossing. Dan zie je met welke intrinsieke motivatie ze een verandering in gang konden zetten. En wat ze dat allemaal gebracht heeft, voor hun bedrijf, de waardering die ze krijgen, voor de sociale samenhang waarin ze dan komen.”
Of verdwijnen de boeren en de tuinders juist meer en meer naar de marge?
“We noemen de land- en tuinbouw niet voor niks de primaire en vitale sector. Dat zijn we soms wel een beetje vergeten. De piramide lijkt weleens omgedraaid, met nog maar 2% van de bevolking die boer of tuinder is. Maar die primaire en vitale sector is de basis van alles. Die moet je goed verzorgen en koesteren, anders werken die andere sectoren, de secundaire industrie en de tertiaire dienstensector, ook niet goed.”