Meewerken, kinderloosheid, een nare schoonmoeder en de wc als vluchtplek, het toneelstuk over Maria is – net als het boek – een ode aan de boerin.
Een ode aan de boerin, zo noemt schrijver Peter van Vlerken zijn boek over Maria van der Pas. Deze boerendochter was zijn tante. Ze moest onder andere vervelende opmerkingen over haar uiterlijk ondergaan. Na haar huwelijk kwam daar een onaardige schoonmoeder bij plus verdriet en schuldgevoel over ongewenste kinderloosheid waardoor er geen opvolger voor de boerderij was. Het verhaal De Zwarte kersen van Maria is inmiddels bewerkt tot een toneelstuk dat in november verschillende keren opgevoerd wordt in Ons Mierloos Theater in Mierlo.
Lees verder onder foto
Boerderij geeft vrijkaarten weg
Het toneelstuk ZwarteKersen overhetlevenvanMariaspeeltop5,7en14novemberinOnsMierloosTheaterinMierlo.Gaomkaartentebestellennaarwww.onsmierloostheater.nl.
Boerderij geeftvierkaartenwegvoordezevoorstelling.Interesse?Stuurdanvóór16oktoberjenaamenadresnaarmargreet.welink@misset.como.v.v.Maria.Vermeldookomhoeveelkaartenhetmoetgaan.
Van het boek ‘De zwarte kersen van Maria’ zijn nog enkele exemplaren te verkrijgen via pvanvlerken@hotmail.com .
Blijk van zakelijk inzicht
Maria ziet op 29 november 1923 het levenslicht op een boerderij in het Brabantse Stiphout. Op haar vijftiende gaat ze uit werken bij de pastoor. Haar salaris? Kost en inwoning plus opmerkingen over hoe ze eruitziet. Ze is geen schoonheid en zal dat weten ook. Als er een vrijer op de stoep van de pastorie staat, merkt de pastoor op dat ‘de wonderen kennelijk de wereld nog niet uit zijn’. Ook Piet, de man op wie ze erg gek is en met wie ze later trouwt, kan er wat van. “Ons vrouw heeft ‘ne flinke bos hout voor de deur”, zegt hij tegen zijn collegaboeren. Of: “Bij ons Maria staan er stevige weipalen onder de voerbak.” En dan is er nog haar schoonmoeder met wie het maar niet wil boteren. Maria houdt echter haar rug recht en als het haar toch even teveel wordt, trekt ze zich terug op het toilet ofwel ‘het heuske’.
Maar de rol van underdog past haar uiteindelijk niet, ze wordt al sterker en gaat haar zegje doen, soms zijn er zelfs pittige discussies met haar man. Die is is geen boer in hart en nieren, maar zij is innovatief en geeft blijk van zakelijk inzicht. Een kersenkraampje langs de weg levert bijvoorbeeld meer op dan kersen verkopen via de veiling. Maar ja, voor een opvolger zorgen, kan ze niet.
Het verhaal schetst een tijd die weliswaar voorbij is, maar voor velen toch nog vers in het geheugen ligt. Het speelt zich af in en om Mierlo, maar tot in Groningen aan toe zullen lezers veel situaties herkennen. Over het vele handwerk, de opkomst van de mechanisatie, afscheid nemen van de werkpaarden, bedrijfsopvolgers of het ontbreken daarvan en over het leven van een boerin die ergens bij introuwt.
Fragment uit het boek
Deze passages gaan over de kersenoogst. Piet leert haar hoe het moet en de dokter leert haar nog meer. Het verhaal wordt verteld door Maria die weliswaar dement is en in een verzorgingshuis woont, maar alles van vroeger nog heel precies weet.
“Alsof ik op een fluitje had geblazen, om acht uur precies kwamen zes plukkers vanuit de gladiolentuin de kersengaard ingelopen. Ik zat er op de stoel met een ratel om spreeuwen te verjagen. Onze Piet gaf me een emmer. ‘De spruwwe blijven wel weg als wij bezig zijn. Gij kunt wat laaghangende kersen plukken als ge wilt’, zei hij.
Aan de lage takken had onze Piet konijnenvellen gebonden, die volgens hem ook hielpen de vogels op afstand te houden. Nadat ze elkaar hadden geholpen de lange leren (ladders, red.) overeind te zetten, staken de plukkers ze tussen de takken.
Willem God en Mart Manders waren er allebei. De andere mannen kende ik niet. Het waren geen boeren van ’t Broek, maar vermoedelijk burgers uit het dorp, die de tijd aan hun eigen hadden. “Het zijn mijn vaste plukkers”, zei onze Piet. “Ze zijn de jongsten niet meer, maar plukken als ze kenne…”
[…]
“Ge moet de kersen aan de stillekes tegendraads van het tèkske trekken”, zei onze Piet tegen me nadat hij me had zien plukken. Hij deed het voor. “Ge moet ervoor zorgen dat de takken niet breken”, zei hij, “anders hou ik geen boom meer over.” Zelf plukte hij niet. Hij haalde manden uit het bakhuis en kwam efkes later aanrijden met een bascule op zijn kruiwagen.
“Straks goed afwegen wat we geplukt hebben”, riep Willem God vanuit de kruin van zijn boom. “Ik vertrouw u voor ginne cent.”
“Ach gij…”, zei onze Piet, “…let gij nou maar op dat ge niet van de leer flikkert.”
“Volgens mij bent gij alleen maar bang dat mijn emmer kersen dan ook valt”, zei Willem lachend.
Met mijn emmer halfvol liep ik terug naar de boerderij. De plukkers hadden hun fietsen tegen de putring gezet. Daarnaast stond een auto geparkeerd. Ik keek ervan op, een auto zag je hier op het erf niet elke dag. Ik ging de keuken in om de kersen te wassen. Terwijl ik daarmee bezig was, hoorde ik achter me de deur van de slaapkamer opengaan. Mijn schoonmoeder lag daar weer eens ziek te zijn. Er kwam een man binnen die ik niet kende, een heer in pak met een zware bril voor zijn ogen. Hij droeg een bruine leren tas.
“Wij kennen elkaar niet”, zei hij, “ik ben dokter Kerssemaekers.”
“Ik heet Maria”, zei ik, “een hand kan ik u niet geven, want mijn handen zijn nat.”
De dokter kwam naast me staan, nam een paar kersen uit het vergiet en stak ze in zijn mond. De pitjes tufte hij in de gootsteen. “Als gij nou eens een kersenstruif voor mij bakt…”, zei hij.
“Ik kom uit Stiphout, niet uit Mierlo”, zei ik, “ik weet niet hoe dat moet.”
“Als gij het beslag maakt, dan leer ik het u”, zei hij. “Daar maakt ge hier in huis straks een goeie beurt mee.”
D’n dokter liet het zich smaken. We aten met mes en vork. Het was de eerste keer dat ik kersenstruif proefde. “Lekker”, zei ik.
“Lekker?”, zei hij, “dat is een understatement.”
Ge zult het misschien niet geloven, want ik was de slimste niet, maar ik begreep wat d’n dokter bedoelde. Op de huishoudschool had ik Engels gehad.
“Ik denk dat het meevalt”, zei hij toen ik informeerde naar de toestand van mijn schoonmoeder. “Maar ze wil toch dat de pastoor erbij wordt gehaald.”
“Moet ze bediend worden?”, vroeg ik. “Dan is het menens.”
Recept voor kersenstruif
Kersenstruif is een soort dikke pannenkoek boordevol zwarte kersen. Van dit Brabantse streekgerecht zijn veel varianten, de één maakt een beslag met gist erdoor, de ander gebruikt zelfrijzend bakmeel. De één zweert bij kersen mét pit, de ander ontpit de vruchten eerst. De één gebruikt 2 eieren, de ander 4. Hieronder één van de vele recepten. Heb je een eigen versie? Deel die gerust hieronder.
Nodig:
• 600 tot 800 gram ontpitte donkere kersen (het kersenseizoen is al voorbij, uitgelekte kersen uit een pot kunnen ook)
• boter om in te bakken
• 300 gram zelfrijzend bakmeel
• halve liter volle boerenmelk
• 40 gram suiker
• 1 pakje vanillesuiker
• 4 eieren
Werkwijze:
• Doe alle ingrediënten behalve de kersen en de boter bij elkaar in een kom en roer er een glad beslag van.
• Verhit een flinke klont boter in een koekenpan of hapjespan.
• Leg er de kersen in.
• Giet het beslag eroverheen tot de kersen bijna helemaal onder staan.
• Laat het geheel zachtjes bakken tot de bovenkant nét droog is.
• Keer nu de dikke pannenkoek om, eventueel met behulp van een deksel.
• Laat nog even doorbakken tot het geheel helemaal gaar en lichtbruin is.
• Stort de kersenstruif op een bord, eet hem liefst warm met poedersuiker. Voor de echte lekkerbekken kan er ook een bolletje vanille-roomijs erbij.