De gemiddelde grootte van Nederlandse tuinbouwbedrijven is de laatste 75 jaar onafgebroken gegroeid. Lange tijd werden daar niet of nauwelijks vraagtekens bij gezet. Volgens alle economische wetmatigheden was het alleen maar goed om door te groeien aan te sluiten bij allerlei schaalvoordelen.
Het credo van de schaalvergroting begon in de jaren tachtig luider en luider te weerklinken. Na de maatschappelijk nogal wilde jaren zestig en zeventig, stonden de jaren tachtig onder Ruud Lubbers weer in het teken van de no-nonsense. Alle heil moest niet meer verwacht worden van de overheid. De markt en het vrije ondernemerschap moesten hun werk kunnen doen.
Slag hard nodig
Die slag leek in de Nederlandse tuinbouw hard nodig. Het gemiddelde glastuinbouwbedrijf was in 1980 een postzegel van 1 hectare. Het gemiddelde fruitbedrijf was 5 hectare groot. De gemiddelde vollegrondsgroenteteler verdiende zijn brood op maar 3 hectare.
Familiebedrijf Gerrit Arkenbout op Voorne-Putten
Spruitenteler Gerrit Arkenbout kan van die schaal meepraten. Hij nam in de jaren zeventig het familiebedrijf op Voorne-Putten over. Dat was een versnipperd akkerbouw- en vollegrondsgroentebedrijf met ook nog wat vee. Voor de ruilverkaveling was het 15 hectare groot, verdeeld over een veelheid aan lapjes grond her en der op dit noordelijkste van de Zuid-Hollandse eilanden.
Bedrijfsvoering geïntensiveerd
Na de ruilverkaveling kwamen Arkenbout en zijn vrouw terecht aan de Drieëndijk in Heenvliet. “Ik had eerst nog mulo gedaan, daarna toch maar de Middelbare Landbouw School om alsnog het bedrijf over te nemen. En ik ben toen hier de bedrijfsvoering gaan intensiveren, met witlof, winterbloemkool, wat koeien en een paar hectare spruiten. Handpluk, alleen eigen arbeid. Zo hebben we dat heel lang volgehouden, net zoals nog meer dan honderd spruitentelers hier op Voorne-Putten.”
Ik heb nooit graag mijn mond gehouden. Maar wel altijd op een manier om positief naar andere mogelijkheden te zoeken
Bestuurlijk actief
Als er wat loos was in de spruitenteelt – of als er juist een interessante technische ontwikkeling op stapel stond – dan was het verenigingsgebouw in Tinte te klein voor alle telers. Arkenbout was in die tijd voorzitter van de spruitenteeltvereniging. Zoals hij ook bestuurlijk actief was in de standsorganisatie, de veiling en de bank. “Ik heb nooit graag mijn mond gehouden. Maar wel altijd op een manier om positief naar andere mogelijkheden te zoeken.”
Neerwaartse neiging
Arkenbout zat er dan ook met zijn neus bovenop toen er in de jaren tachtig hard getrokken werd aan het kostenefficiënter maken van vollegrondstelers en akkerbouwers, met schaalvergroting als het toverwoord. “Als er bij ons eens een student voor zijn scriptie onderzoek deed naar onze bedrijfsvoering, dan klopte daar bedrijfseconomisch natuurlijk niets van. Als het extra druk was kwamen mijn moeder en mijn zus ook helpen. Dat was ook in de tijd dat je nog twintig keer door het gewas ging in de winterbloemkool. Als je dat per uur uitrekende, dan kon dat nooit uit. Maar wij hebben er toch altijd een goede boterham mee kunnen verdienen.”
Neerwaartse neiging
De schaalvergroting kreeg als eerste effect dat de allergrootste vollegrondgroentetelers buiten de veilingklok om contracten met afnemers gingen sluiten. “Terwijl wij als kleinere veilingtelers met een doordraaivergoeding van niet meer dan ƒ0,12 voor een kilo zorgden dat de spruitenprijs niet door de bodem zakte.” En die neerwaartse neiging had de prijs in de jaren tachtig maar al te vaak, omdat in het streven naar grotere arealen per bedrijf en grotere efficiëntie akkerbouwers de groenteteelten in werden gelokt.
Rabobank aanjager
Er wordt weleens gekeken naar de Rabobank als het gaat om het aanjagen van de schaalvergroting. De laatste crisis in de glastuinbouw van tien jaar geleden kan daardoor zijn veroorzaakt. Indirect waren de rekensommetjes van de bank ook in die jaren tachtig en begin jaren negentig wellicht een factor, die de kleine spruitentelers in Zuidwest-Nederland voor het blok hebben gezet.
Geen tariefdifferentiatie
“Er werd hier toen stevig geïnvesteerd in nieuwe glasgroentebedrijven”, blikt Arkenbout terug naar de tijd dat hij zelf nog in de Raad van Toezicht zat van de kleinste lokale Rabobank van Nederland. “Die grote glastuinders in het Westland werden lid van veiling CHZ in Barendrecht. En daar begonnen ze al heel snel over de afzetkosten van al die vollegrondsgroenten. Meer kilo’s, dus meer kosten voor fust en transport en koeling, maar geen tariefdifferentiatie. Dat veranderde, onder het motto ‘kostenmaker-kostendrager’. Kleinere bedrijven werden daar de dupe van en vollegrondsgroentebedrijven ook. Kleinere vollegrondsgroentebedrijven dus dubbel. Daar zijn veel ‘kleintjes’ door afgevallen.”
Van handpluk naar tweerijige rups
Arkenbout ploegde, pootte en plukte echter rustig voort, tot tien jaar geleden op niet meer dan 6,5 hectare spruiten, stapje voor stapje van handpluk naar beugelplukkerij, naar een eenrijige plukker, naar een tweerijige rups. “Tot we in 2010 met Bouwe Piek samen zijn gaan werken.”
Die vierrijer kwam er toch en ondertussen zijn we gegroeid naar 90 hectare
Ineens 50 hectare
En daar ging het ineens over 50 hectare spruiten. “En hoe gaat dat dan. Dan ben je toe aan een nieuwe spruitenplukker. Dat wordt dan ‘dus’ een vierrijer? Nee, liever niet, want je wilt het werk zelf kunnen bijhouden in plaats van het op een afstandje te moeten gaan managen. Maar die vierrijer kwam er toch en ondertussen zijn we gegroeid naar 90 hectare.”
Prijsvorming is vlakker
Met de spruiten ging het een tijdje bergaf. Het totale areaal kromp, zowel op Voorne-Putten als in heel Nederland. Dat heeft toch weer ruimte gegeven voor groei en nu voor een stabilisatie. Van zowel het totale areaal als van de gemiddelde prijs per kilo. “Het seizoen hier stopt wel eerder, maar met internationalisering gaat het bijna naar jaarrond. De prijsvorming is vlakker. Zonder de veilingklok die voor pieken en dalen zorgt is er alleen nog maar de retailer die in zijn boekje kijkt hoe het voorgaande jaren ging en dat voor het komende jaar gewoon weer zo op het programma zet.”
Risico’s zijn er niet kleiner op geworden
Dat klinkt als een kalmer bestaan. Maar de risico’s zijn er voor die vijf of zes op het eiland overgebleven spruitentelers niet kleiner op geworden, met die grotere arealen per bedrijf en strengere kwaliteitseisen. “Schaalvergroting is stressvergroting. Als het droog is en er moet beregend worden. Of mocht toch nog een keer midden in de winter de wind zes weken lang uit het oosten komen. En dan de zorgen om het personeel, want uitval kun je je eigenlijk niet meer veroorloven. Er mag eigenlijk niks onvoorziens gebeuren.”