Het laagrisicomiddel Oroganic, een biostimulant op basis van etherische sinaasappelolie, heeft een toelating gekregen ter bestrijding van insecten en mijten.
Oroganic heeft in Nederland toelating gekregen ter bestrijding van wittevlieg en spint in de bedekte teelten van tomaat en paprika. Via een nationale NLKUG-uitbreiding is het ook toegestaan voor toepassing in de komkommerteelt tegen mijten. De aanvraag voor een aantal andere teelten loopt nog, zoals voor aubergine en gewassen in de vollegrond.
Knockdown effect
Het middel tast de beschermende waslaag rond insecten aan. Het zorgt na inademing dat deze stikken vanwege een aangetast en niet meer functionerend ademhalingssysteem. Het kan binnen enkele uren al een snel ‘knock down’ effect laten zien, waar andere groene middelen op basis van minerale oliën pas na een week of langer een duidelijk effect op de plaagpopulatie laten zien.
Oroganic combineren met biologie
Na zijn werking verdampt Oroganic, zodat er geen residu achterblijft en er dus ook geen sprake is van een MRL. Er is geen wachttijd. Bovendien is er geen sprake van mogelijke resistentie-opbouw tegen het middel.
Oroganic heeft een sterk effect op de plaaginecten waartegen het ingezet wordt, maar een uiterst beperkt effect op natuurlijke vijanden. Het kan volgens leverancier Oro Agri dus goed met biologische bestrijding geïntegreerd worden, en is ook veilig voor bestuivers.
De werkzame stof, een gepatenteerde etherische sinaasappel-olie, heeft als gunstige bijwerking dat het bij de plant de opname-mogelijkheid van andere middelen versterkt. Het trekt andere middelen als het ware het blad in. Dit maakt een effectieve combinatie met andere groene middelen, maar ook met chemische gewasbeschermingsmiddelen, mogelijk.
Contactwerking
Oroganic is een contactmiddel, dus het is wel van belang dat dat het insect direct geraakt wordt door het middel. Ook pakt het niet alle insectenstadia in één keer, zodat het middel twee tot drie keer in een levenscyclus toegepast moet worden om effectief te zijn.
Middel met brede werking
Het middel heeft al langer toelating in het buitenland, onder de naam Prev-AM. Daar heeft het bewezen effectief te kunnen zijn tegen zowel insecten als mijten (dus een insecticide en acaricide in één). Zowel wittevlieg, bladluizen, spint als trips blijken in de praktijk aangepakt te worden door het middel. Zelfs wantsen zijn er gevoelig voor.
Maar ook de beschermlaag van schimmels wordt aangetast, zodat ook meeldauw bestreden wordt. Voor Nederland wil Oro Agri (onderdeel van het grotere bedrijf Omnia) tegen meeldauw ook een fungicidetoelating gaan aanvragen, maar de verwachting is dat dit nog een lang traject zal vergen.
Tekst gaat verder onder de video.
Milieu-impact laagrisicomiddelen
Volgens Helma Verberkt, beleidsspecialist Plantgezondheid van Glastuinbouw Nederland, passen laagrisicomiddelen als Oroganic binnen de nagestreefde IPM-plantgezondheidsstrategie, waarbij plantfysiologie, biologie en chemie gecombineerd worden. Het helpt om de milieu-impact van gewasbescherming te verlagen.
Telers zijn al een heel eind op de goede weg qua duurzame gewasbescherming. Daarbij zou Verberkt liefst af willen van het gebruikelijke uitdrukken van het middelengebruik in kilo’s werkzame stof. Vaak heeft een effectieve middelcombinatie met in totaal meer kilo’s veel minder milieu-impact dan een toepassing met minder kilo’s van een beperkt aantal andere (oudere) middelen. Ze illustreert dat met cijfers over de tijd gezien, waarbij de afname in kilo’s veel minder sterk is dan de afname in milieubelastingspunten (zie tabellen, volgens een studie van Wagening Economic Research en CLM). Bij dat laatste zijn veel grotere stappen gemaakt. Voor sommige teelten is het kilogebruik zelfs toegenomen, en de milieu-impact toch verbeterd.
Tekst gaat verder onder de tabellen.
Ervaring opdoen
Verberkt pleit ervoor om laagrisicostoffen vrij te geven aan de markt, zodat er al lopende ervaring opgedaan kan worden en dossieropbouw plaats kan vinden. Nu worden ze nog vooraf op gelijke wijze beoordeeld als chemische stoffen. Maar laagrisicostoffen zijn vaak minder consistent in hun werking, wat het lastiger maakt om in één onderzoek/proef de werking hard aan te tonen.