Rond biostimulanten is nog niks gereguleerd. Maar sinds kort is er nieuwe wetgeving.
De vrijheid blijheid voor leveranciers van biostimulanten, de verzamelnaam voor plantversterkers en bodemverbeteraars, is binnen enkele jaren verleden tijd. Het Europees Parlement heeft in mei 2019 ingestemd met een nieuwe EU-meststoffenverordening.
Die verordening behelst naast minerale meststoffen ook regels voor organische meststoffen, bodemverbeteraars, substraten en biostimulanten. De Europese Commissie heeft inmiddels de nieuwe EU-meststoffenverordening 2019/1009 gepubliceerd.
Een biostimulant is volgens de definitie van de Europese Commissie een bemestingsproduct met CE-markering dat een van de volgende eigenschappen van een plant verbetert:
- Efficiënt gebruik van nutriënten
- De tolerantie voor a-biotische stress (hitte, droogte, verzilting)
- Kwaliteitskenmerken
- Beschikbaarheid van in de bodem of rhizosfeer vastgehouden nutriënten.
Nationale parlementen hebben nu 3 jaar de tijd om de nieuwe EU-meststoffenverordening in nationale wetgeving in te bedden.
Nu nog niks gereguleerd
Op dit moment is rond biostimulanten nog niks gereguleerd. Naar schatting zijn nu zo’n 100 leveranciers actief die zo’n duizend biostimulanten aanbieden. Gechargeerd gesteld: iedereen mag nu nog een micro-organisme, etherische olie, kruidenextract of een mengsel van voorgaande op de markt brengen als biostimulant. Met de claim dat het product de plant weerbaarder maakt.
Bij een autoriteit laten testen of het product daadwerkelijk werkt en of het schadelijk is voor het milieu, hoeft niet. Specificeren welk kruidenextract, etherische olie of micro-organismestam er precies in zit, hoeft niet. Je moet als leverancier alleen niet claimen dat het product óók beschermt tegen ziekten en plagen, zoals bodemschimmels en schadelijke insecten.
Een toelating kost ettelijke miljoenen euro’s en vergt van diverse ingrediënten een omvangrijk dossier over werking en schadelijkheid
Want dan is het product volgens de gewasbeschermingswet een gewasbeschermingsmiddel en moet voor de stof en het product een toelating worden aangevraagd bij respectievelijk EFSA en College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB). Dat kost ettelijke miljoenen euro’s en vergt van diverse ingrediënten een omvangrijk dossier over de mogelijke werking en schadelijkheid voor dier, mens en omgeving.
Wat zijn biologische gewasbeschermingsmiddelen?
Gewasbeschermingsmiddelen – chemisch en biologisch – beschermen planten tegen ziekten en plagen en kunnen het levensproces van een plant beïnvloeden, tenzij het meststoffen of biostimulanten zijn. Deze middelen hebben een toelatingsnummer van het CTGB nodig.
Basisstoffen zijn stoffen die in eerste instantie voor een ander doel op de markt zijn gebracht, maar in bepaalde dosering een werking als gewasbeschermingsmiddel hebben en daarvoor al zijn beoordeeld door de Efsa.
Dit kunnen stoffen zijn zoals melkwei, dat in oplossing met water komkommer en courgette kan beschermen tegen meeldauw. Recent toegelaten basisstoffen zijn bijvoorbeeld uienolie en talk. Ook enkele voormalige RUB-middelen zijn hieronder geschaard, zoals bier om slakken te lokken en groene zeep tegen bladluizen.
Laag-risicostoffen
Laag-risicostoffen zijn werkzame stoffen die na evaluatie een laag risico blijken te hebben. Het kunnen stoffen uit de natuur zijn, maar ze kunnen ook gesynthetiseerd zijn. Voor de goedkeuring van deze stoffen geldt de normale beoordelingsprocedure.
Enkele jaren geleden is de Green Deal opgetuigd om versneld laag-risicostoffen toegelaten te krijgen. Dat heeft geresulteerd in enkele toelatingen. Bacillus amyloliquefaciens str. QST 713, het preparaat van het groene fungicide Serenade, is aangemerkt als laag-risicostof.
Een laag-risicostof kan – indien het hiervan afgeleide middel qua specifieke toepassing voor een gewas toch risico’s met zich meebrengt – toch niet het predicaat laag-risicomiddel krijgen.
Einde vrijblijvendheid
Een stof is volgens de nieuwe EU-meststoffenverordening een biostimulant als het efficiënt gebruik van nutriënten stimuleert. Ofwel: tolerantie voor a-biotische stress (hitte, droogte, verzilting) verbetert, kwaliteitskenmerken verbetert of beschikbaarheid van in de bodem of rhizosfeer vastgehouden nutriënten verbetert.
Verhoogt een biostimulant echter de tolerantie voor biotische stress (ziekten, plagen en onkruiden), dan is het volgens de EU-gewasbeschermingsmiddelenverordening een gewasbeschermingsmiddel. Dan moet daarvoor een toelating bij CTGB worden aangevraagd.
Aan de vrijblijvendheid voor biostimulanten komt dus binnen enkele jaren een einde, meldt Piet Boonekamp. Hij is directeur van Artemis, de branche- en belangenorganisatie voor de biologische gewasbescherming.
CE-keurmerk
Het European Biostimulant Industry Counsel (EBIC) – een Europees belangenbehartiger van producenten van biostimulanten – heeft 5 jaar gestreden om wetgeving te krijgen voor producten die geen meststof en ook geen gewasbeschermingsmiddel zijn, maar wel de weerbaarheid van de plant verhogen. Die stap is nu gemaakt, aldus EBIC.
Er komt een CE-keurmerk op de verpakking van een als biostimulant goedgekeurd middel. Met het keurmerk, zoals dat ook bijvoorbeeld op elektrische apparaten staat, mag het product in de gehele EU worden verkocht en verhandeld. Dan zal ook bekend zijn wat er daadwerkelijk in zit.
Of het middel ook echt effectief is, zal mogelijk niet door het keurmerk gegarandeerd worden
Daarnaast krijgt zo’n middel pas een stempel als toepassing ervan op de voorgeschreven wijze voor mens en milieu veilig is. Of het middel ook echt effectief is, zal mogelijk níet door het keurmerk gegarandeerd worden.
De producenten hebben nu maximaal 36 maanden de tijd om productclaims aan te passen en dossier(s) op te bouwen voor een aanvraag tot registratie van hun producten als biostimulant. Er is op nu echter nog niet bekend hoe een dergelijk dossier er precies uit moet komen te zien. En bij welke instantie dit dan in te leveren moet worden.
Een projectgroep van het NEN (de organisatie die in Nederland het normalisatieproces ondersteunt) onder voorzitterschap van Piet Boonekamp – waarin onder andere Artemis, Nefyto en diverse bedrijven zetelen – tuigt dat nu op, vertelt Boonekamp.
Lees verder onder de foto
Nefyto juicht wetgeving toe
Nefyto, branche-organisatie van gewasbeschermingsmiddelenfabrikanten, juicht de nieuwe wetgeving toe. “Naast de serieuze groene middelen – die officieel zijn toegelaten als gewasbeschermingsmiddelen en dus door het CTGB getoetst zijn op werking en veiligheid – zijn er tal van middelen met een gewasbeschermingsclaim. Die claim geldt op basis van micro-organismen, kruidenextracten en plantaardige oliën op de markt waarvoor geen officiële toelating als gewasbeschermingsmiddel is aangevraagd, maar die door betreffende leveranciers als biostimulant in de markt worden gezet.”
Voorbeelden van biostimulanten op de Skal-inputlijst meststoffen waarbij dat het geval is, zijn onder andere: Biomypro-BAC van Biomypro, Oidium en Peronospora van Intact, BioFirmit van Novascienza en AB Sano Roots van Rexil. Dat blijkt uit een recente inventarisatie van Boerderij.
Etiketten van biostimulanten ontberen vaak ook risico-informatie
“Wat er in zit, hoe de werking is en wat de risico’s bij gebruik zijn, is ongewis”, stelt Jo Ottenheim, secretaris bij Nefyto. “Dat roept op zijn minst vragen op. Is de samenstelling van het product bekend? Hoe zit het met de risico’s? Zitten er geen chemische middelen in het product om de werking van het middel te boosten? Hoe is de kwaliteitscontrole bij de productie van het preparaat georganiseerd? Is een volgende tranche van een bacteriepreparaat qua samenstelling nog gelijk aan de oorspronkelijke tranche? Zitten er geen ziekmakende bacteriën bij, zoals E-coli of salmonella?”
Ottenheim vervolgt: “Etiketten van biostimulanten ontberen vaak ook risico-informatie. Is een veiligheidsinformatieblad beschikbaar? Wat betekent bijvoorbeeld het toepassen van een micro-organisme voor de werkenden in een kas?”
4 micro-organismen voor biostimulant
Volgens de nieuwe EU-meststoffenverordening bestaat een biostimulant op basis van micro-organismen vooralsnog uit één van de volgende micro-organismen:
- Azotobacter spp.
- Mycorrhizal fungi
- Rhizobium spp.
- Azospirillum spp.
Blijft het bij deze 4, dan zijn vanaf 2022 veel minder biostimulanten toegestaan dan nu. De huidige Skal-inputlijst meststoffen bevat namelijk meer dan 100 biostimulanten die niet op basis van voorgenoemde 4 micro-organismen zijn samengesteld, maar op basis van andere micro-organismen. Zoals bijvoorbeeld: Bacillus amyloliquefaciens, Pseudomonas chlororaphis stam MA342, Bacillus pulilis stam QST 2808, Trichoderma asperellum (stam T34) en Streptomyces K61.
Lees verder onder de foto
Deze micro-organismen staan echter op de Annex 1 actieve stoffenlijst van de EU, en zijn dus door de EU gerubriceerd als gewasbeschermingsmiddel. Voorbeelden zijn: diverse producten van Micosat, van Plant Health Cure (PHC), van SoilTech Hansebac en Hansespor van Biopol en Hanseplant op basis van Bacillus subtilis.
Maar ook: Trichderma-soorten en Pseudomonas fluorescens, ExSolP van Ecostyle op basis van Bascillus-soorten, Vitalnova Rise-P van ICL Speciality op basis van Bacillus amyloquefaciens en Turfsaver van Tree Start op basis van onder andere Bacillus-soorten.
Leveranciers van biostimulanten pleiten voor uitbreiding meststoffenverordening met meer micro-organismen dan de voorgestelde 4
Rigide handhaven op de 4 groepen micro-organismen zou betekenen dat na 2022 veel biostimulanten niet meer als biostimulant verkocht mogen worden, maar eigenlijk een toelating als gewasbeschermingsmiddel moeten hebben. Vanwege de hoge kosten en omdat het erg lastig is een toelatingsdossier voor een middel op basis van micro-organismen op te bouwen, zien de veelal kleine biostimulanten-bedrijven dat niet zitten.
Uitbreiding met meer micro-organismen
Leveranciers van biostimulanten pleiten er daarom voor dat de micro-organismenlijst van de EU-meststoffenverorderdening wordt uitgebreid met meer micro-organismen dan de voorgestelde 4. Evert Hamblok, manager regulatory and legal affairs bij Koppert Biological Systems, vreest een te rigoureus afwijzen van hele families microben die wat zijn bedrijf betreft wel degelijk de status van biostimulanten verdienen. Deze middelen zouden dan onder het veel strengere regime van gewasbeschermingsmiddelen vallen. Met alle langdurige procedures en dure toelatingseisen van dien. Terwijl het volgens Hamblok echte biostimulanten zijn en geen gewasbeschermingsmiddel. De discussie loopt nog of de lijst uitgebreid gaat worden met meer microben-families.
Nog onduidelijk is hoe de toelatingsprocedure voor biostimulanten eruit gaat zien. Hamblok pleit bij biostimulanten voor een toelating op productniveau, niet op stofniveau.
Werking hangt niet alleen af van het soort micro-organisme, ook dosering speelt een rol
“Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat bijvoorbeeld Koppert een toelating financiert voor een bepaalde micro-organismestam en dat dan vervolgens allerlei ‘meelifters’ biostimulanten op basis van dat micro-organisme op de markt mogen brengen.”
Nog een aspect: volgens Hamblok hangt werking niet alleen af van het soort micro-organisme, ook dosering speelt een rol. Een middel of organisme kan in een lagere dosering a-biotische stress verminderen (een plant weerbaarder maken tegen droogte of verzilting) en in een hogere dosering biotische stress aanpakken (schimmels of insecten doden). “Dan is in onze ogen ook een toelating bij het CTGB terecht, voor het biotische deel.”
Micro-organismen met biotische werking in lage dosering tevens toestaan als biostimulant, is volgens Hamblok niet verstandig. Het schept de mogelijkheid tot illegaal gebruik van de biostimulant als gewasbeschermingsmiddel.
Lees verder onder de foto
Risico’s micro-organismen
Veel middelen en biostimulanten op basis van micro-organismen zijn onschadelijk voor mens en milieu. Maar dat geldt niet bij voorbaat voor alle middelen op basis van micro-organismen. Diverse micro-organismen die nu als gewasbeschermingsmiddel en als biostimulanten worden verkocht, zijn door het CTGB als niet ‘laag-risico’ bestempeld. Enkele voorbeelden:
- Aureobasidium pullulans (strains DSM 14940 en DSM 14941) (Blossom Protect);
- Bacillus amyloliquefaciens MBI 600 (Toreda, Integral Pro, Serifel);
- Pseudomonas chlororaphis strain MA342 (Cerall, Cedress);
- Pseudonmonas sp. Strain DSMZ 13134 (Proradix Agro).
Blossom Protect, Proradix Agro, Cerall, Toreda, Serifel en Integral Pro kunnen overgevoeligheidsreacties bij de gebruiker veroorzaken. Beschermende kleding tijdens gebruik is daarom een vereiste.
Het is de vraag of het wel wijs is om een resistente bacterie volvelds uit te spuiten over landbouwgewassen
Er schuilen meer potentiële risico’s aan middelen op basis van micro-organismen. Een potentieel gevaar van Bacillus amyloliquefaciens MBI 600 is dat de bacterie-strain resistent is tegen diverse antibiotica die in de gezondheidszorg als klinisch relevant worden beschouwd.
Gebruik van antibiotica in de veehouderij staat volop in de belangstelling. Het is de vraag of het wel wijs is om een resistente bacterie volvelds uit te spuiten over landbouwgewassen. Hetzelfde geldt voor biostimulanten die het micro-organisme Aspergillus niger bevatten, zoals Biovin van PHC. Aspergillus niger is bij mensen een van de meest voorkomende oorzaken van otomycosis, een schimmelinfectie in het oor.
Biostimulanten kunnen leemte chemische middelen opvullen
Mede door het ontbreken van regulering hangt om biostimulanten vaak een zweem van kwakzalverij. Dat is kwalijk, stelt Boonekamp, want serieuze aanbieders met wél werkende biostimulanten ondervinden imagoschade van zulke Haarlemmerolies. Die zijn er verantwoordelijk voor dat het gros van de gangbare akkerbouwers nog steeds argwanend tegenover dit soort groene producten staat. Terwijl biostimulanten wel degelijk een serieuze rol gaan spelen in de nabije toekomst, voorspelt Boonekamp, hintend naar de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 van LNV-minister Schouten.
In deze visie staat dat planten en teeltsystemen in 2030 beter bestand moeten zijn tegen ziekten en plagen én dat zo min mogelijk gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Biostimulanten zullen mainstream in de akkerbouw moeten worden om de leemte te vullen die chemische oplossingen achterlaten, stelt Boonekamp.