Op de Bodemdag 2018; Leve(n) de Bodem werd een demonstratie gegeven van het onderwerken van groenbemesters. Er werden 3 methoden gedemonstreerd: de Greencutter, de schijveneg en de klepelmaaier. Daarnaast zijn er voor de hoofdgrondbewerking de bouwvoorlichter, de ECO-ploeg of een conventionele ploeg. De gewenste mate van grondbewerking bepaalt de keuze.
Bij de Greencutter van Veenma zitten messen op een draaiende rol om de groenbemester fijn te maken. De grondbewerking is oppervlakkig en de druk van de rol is aan te passen door meer of minder water in de holte van die rol te doen. Het idee is om deze manier van fijn maken van de groenbemester in het najaar te doen als de hoofdgrondbewerking in het voorjaar wordt uitgevoerd. De groenbemester heeft dan voldoende tijd om te verteren, waarna er na de hoofdgrondbewerking gezaaid of geplant kan worden. Een andere optie is de groenbemester in de zomer fijn te maken en dan in het najaar de hoofdgrondbewerking uit te voeren.
De werking van de Greencutter is het beste bij rijsnelheden boven 10 kilometer per uur. Daardoor is de capaciteit ook hoog. De bewerking vraagt weinig vermogen en brandstof, maar vereist wel een trekker van 100 pK.
Schijveneg of klepelmaaier
Een groenbemester bewerken kan ook met een schijveneg. Hierbij wordt de groenbemester 4 à 5 centimeter in de grond gewerkt. Bij een te diepe instelling is de mate van fijn snijden minder goed en verloopt de vertering trager. Bij de schijveneg is soms sprake van stroppen. De bewerking vraagt meer vermogen en brandstof dan de bewerking met de Greencutter. Een derde optie is een bewerking met een klepelmaaier. Deze bewerking vergt veel vermogen en de capaciteit is laag.
Hoofdgrondbewerking
Bij de hoofdgrondbewerking is er onderscheid tussen een bouwvoorlichter, een ECO-ploeg en een conventionele ploeg. De bouwvoorlichter werkt het oppervlakkigst en vraagt daarom het minste vermogen en de minste brandstof. De ECO ploeg werkt vrij ondiep en zit qua vermogen en brandstofverbruik tussen de bouwvoorlichter en de conventionele ploeg in. Het traditionele ploegen vergt het meeste vermogen en brandstof, stelt adviseur Anthon Bom van Delphy tijdens de demonstratie vast.
ECO ploeg
De getoonde 8-scharige ECO ploeg van Ovlac werkt 12 centimeter diep op een breedte van 38 centimeter. De breedte is instelbaar te versmallen, verder valt er aan een ECO-ploeg weinig in te stellen. Bij een ECO-ploeg is geen sprake van een ploegvoor. De getoonde ploeg hing achter een trekker met 90 centimeter brede banden met 0,9 bar druk. De ploeg bevatte 2 ondergronders, maar dat kan desgewenst ook op iedere schaar. Ook het assortiment van Lemken en Kramer bevatten een ECO-ploeg.
Conventionele ploeg
De getoonde conventionele ploeg van Lemken hing achter een trekker met banden van 60 centimeter breed op 1,3 bar druk. De bewerkingsdiepte is 24 centimeter. Als nadeel van ploegen noemde Bom nog het verbreken de kanaalstructuur in de grond, waardoor bijvoorbeeld ‘pendelaars’ als zich verticaal door de grond bewegende regenworm niet meer thuis voelt. Dat is een verarming voor het bodemleven als geheel.