Peter Boekestijn van Boekestijn Eggplants in De Lier is tevreden over zijn aubergines. Zijn Beyoncé’s staan er goed bij. Supermarkten moeten er naar zijn mening aan wennen dat cosmetische gebreken erbij horen als je iedereen aan PlanetProof wilt hebben.
“Ik ben tevreden over het type gewas dat er staat. Het is een mooi open en generatief gewas (ras Beyoncé) dankzij de onderstam Kardia. En de bloemen hangen goed in het licht. Maar we moeten nu 15% van de vruchten als klasse 2 uitsorteren vanwege een vroege aantasting van boterbloemluis”, zegt Peter Boekestijn van Boekestijn Eggplants in De Lier.
De prik van de boterbloemluis veroorzaakt roze-witte stippen op de uitgegroeide paarse vruchten. Dat maakt ze ongeschikt voor klasse I. “Supermarkten willen iedereen aan Milieukeur (‘PlanetProof’, red.) hebben, maar als je meer biologisch moet bestrijden dan hoort zo’n stipje er weleens bij. Er zit geen levende luis op de vruchten en de houdbaarheid is net zo goed, dus met het product is eigenlijk niets mis. Het gebrek is alleen cosmetisch.”
Boterbloemluis op onacceptabel niveau
Twee weken na het planten trof hij al boterbloemluis aan. “De luizen worden waarschijnlijk door mieren naar hun nest gehaald en zodra de kas opwarmt komen ze weer naar boven.” Hij heeft er vanaf het begin alles aan gedaan om de boterbloemluis biologisch te bestrijden: wekelijks uitzetten van Aphidius ervi-sluipwespen, volvelds zweefvliegen en in luishaarden galmuggen. “Je ziet nu alleen geparasiteerde bladluis en overal zweefvliegen. En die galmuglarven kunnen een luizenplant in een paar dagen leegvreten.” Deze week, juist op het moment dat de biologie duidelijk aan de winnende hand is, heeft hij besloten een keer met Plenum te druppelen. “Het voelt als een nederlaag, maar ik wil er zeker van zijn dat ik over 3 weken weer een acceptabel niveau klasse II heb. De schade is gewoon te groot.”
Spontaan biologische hulp
De biologische start van de teelt heeft ook positief verrast. Het kleine zwarte kevertje Delphastus is spontaan opgekomen. Hij vreet heel wat wittevlieg. En er zijn al heel wat door Encarsia geparasiteerde wittevlieg-poppen te vinden. “Wittevlieg is momenteel geen enkel probleem. Het is maar goed dat er een enkel spintje aanwezig is voor de Macrolophus die we begin februari hebben uitgezet. We hoeven ze daardoor niet bij te voeren.”
Onderstam Kardia stopt alles in vruchten
Sinds 10 februari is het gewas in productie. “Dat viel gezien het donkere weer van toen niet tegen.” De eerste zetting en het generatief zetten van het gewas waren geen enkel probleem. “Kardia is een onwijs generatieve onderstam.” In productie gaat het gewas als een speer. “We liggen al 1 kilo per vierkante meter voor op vorig jaar bij een cumulatieve productie van 4 kilo. We zitten al 3 weken boven 1 kilo per vierkante meter. Mijn missie van dit jaar is om groei te houden.” Met Kardia als onderstam stopt het gewas alles in zijn vruchten. “Als je dat weet te combineren met voldoende groei, dan ga je met deze onderstam veel knippen.”
Groei stimuleren
Zoals het gewas er nu bij staat kan het wel wat extra groei gebruiken. Het gewas in de tralie waar nog een proef met onderstam Maxifort staat, is 25 tot 30 centimeter hoger dan met Kardia. Bovendien zijn er door de generatieve stand in de Kardia wat kromme vruchten met verkurkte strepen ontstaan.
Om de groei te stimuleren houdt Boekestijn nu vooral ’s nachts hogere temperaturen aan. De korte voornacht staat op 16 graden, maar vanaf 20 uur wordt langzaam opgestookt naar 21 graden bij 2 uur voor zonsopgang.
Geen 30 graden Celsius nodig
“Tijdens de vorst viel het niet altijd mee om met een enkel scherm die temperatuur te halen. De buis was begrensd op 54 tot 57 graden.” Toch is de gemiddelde nachttemperatuur verhoogd van 17 naar 18,5 graden. En hij realiseerde een etmaaltemperatuur van 20,5 tot 21 graden bij zonnig weer en 18 graden bij donker weer. Vanwege de generatieve stand gaat de temperatuur op een zonnige dag redelijk snel naar een max van 24 tot 25 graden. “Je hoeft echt niet richting de 30 graden om het op zijn vruchten te laten werken.”
Auteur: Gerard Boonekamp