Er is volop aandacht voor het creëren van een gezond en weerbaar bodemleven, maar het is lastig om objectief vast te stellen in hoeverre dat aanwezig is.
Bij telers ontstaat steeds meer belangstelling voor weerbaar telen als onderdeel van hun plantgezondheid-strategie. Een onderdeel daarvan is een gezond en actief bodemleven in de bodem of in het substraat. Dit bodemleven kan bijvoorbeeld ruimte rond de wortels innemen die dan niet meer beschikbaar is voor schadelijke bacteriën en schimmels, ziekteverwekkers parasiteren en te lijf gaan via uitgescheiden stoffen, of het kan verdedigingsmechanismen van de plant in werking zetten.
Variërende effecten
Er valt nog veel te leren over welk bodemleven nut oplevert en onder welke condities. Soms zijn volgens laboratoriumorganisatie Eurofins veelbelovende resultaten te zien van specifieke afweermechanismen van schimmels, zoals Trichoderma-soorten, maar dezelfde soorten kunnen op andere substraatsoorten of onder andere klimaatcondities niet of nauwelijks effect hebben. En bacteriesoorten die ongewenste schimmelgroei tegengaan, kunnen ook nuttige schimmels onderdrukken.
Objectieve metingen
Naast kennis over effecten is het lastig om goed vast te stellen welke en hoeveel bodemorganismen aanwezig zijn. Objectief meten van bodemleven en nog meer de interpretatie van de meetresultaten, blijkt nog een vrij onontgonnen terrein.
Een indicatie van de totale hoeveelheid schimmels en bacteriën is te geven door een substraatmonster een week onder water te zetten. De hoeveelheid extra vrijkomend potentieel mineraliseerbare stikstof in die periode, doordat anaeroob bodemleven het aanwezige bodemleven uit de zuurstofrijkere teeltsituatie gaat opeten, blijkt een goede correlatie te vertonen met de totale biomassa aan schimmels en bacteriën.
PLFA-methode
DNA-technieken kunnen individuele soorten of groepen bodemleven vaststellen, maar mede door de grote hoeveelheid aanwezige organismen in bodem of substraat is de ontwikkeling van zo’n test heel duur. Er wordt bij Eurofins Agro gewerkt aan de ontwikkeling van een zogenoemde PLFA-methode. Deze is gebaseerd op het feit dat bepaalde groepen bodemorganismen gebonden zijn aan een unieke samenstelling van vetzuren in hun celmembranen. In toetsen kunnen die vetzuren betaalbaar en snel vastgesteld worden, wat een indicatie geeft wat er aan biodiversiteit aan levende organismen aanwezig is. In aanwezige dode/afgestorven bodemorganismen breken vetzuren snel af, zodat die in de meting niet meegenomen worden. Nadeel is wel dat de mogelijkheden beperkt zijn om specifieke soorten te meten, dat niet alle vetzuren aan groepen bodemleven zijn toe te kennen, en dat sommige vetzuren gekoppeld kunnen zijn aan meerdere groepen organismen.
En voor het vinden van mogelijke verbanden en interpretaties van bodemleven zijn heel veel monsters en data nodig, terwijl telers echter nog niet zullen investeren in monsternames als ze nog geen idee hebben of hun dat nut gaat opleveren. Het bekende kip-ei verhaal.