Een methode waarmee EZ de maatschappelijke impact van verschillende voedselproducten wil kunnen meten, blijft steken in weinigzeggende algemeenheid.
Het ministerie van Economische Zaken heeft een methodiek laten ontwikkelen (pdf, 3,3mb) waarmee positieve en negatieve maatschappelijke effecten van de productie en consumptie van voedsel in beeld kunnen worden gebracht. De methode moet zowel de bedrijven uit de keten als ook de beleidsmakers van ondermeer EZ zelf in staat stellen vollediger geïnformeerde beslissingen te nemen. De methode blijft echter steken in grofmazigheid en algemeenheid.
‘Echte’ prijs te complex
De onderzoekers van Wageningen Economic Research (WER) en van True Price (een adviesbedrijf dat zichzelf op zijn website een social enterprise noemt) hebben voor vijf voedselproducten de impact berekend: sperziebonen, melk, aardappelen, pure chocolade en rundergehakt.
Ze hebben er zelf echter al bij vermeld dat een berekening van de ‘echte’ prijs in euro’s van voedselproducten, waarin alle externe effecten zijn meegenomen, complex en op korte termijn nog niet haalbaar is. Terwijl True Price als mede-bouwer van deze methode toch in de naam een impliciete belofte daartoe inhoudt.
Geen absolute oordelen
Wat hebben we hiermee dan wél in handen? Per product is er op 38 punten, verdeeld over zes thema’s gekeken naar de positieve danwel negatieve score. De methodiek geeft geen absolute oordelen over of iets goed of slecht is, maar relatieve scores ten opzichte van gemiddelde effecten van in Nederland gekocht voedsel.
Goede voorbeelden van positieve maatschappelijke effecten van voedsel in Nederland zijn volgens het onderzoek: het salaris van de werknemers, belastinginkomsten, de bijdrage aan volksgezondheid en de consumptiewaarde van het product.
Starre modelbenadering
De grootste negatieve maatschappelijke effecten zijn volgens de onderzoekers consumentenuitgaven, bijdrage aan klimaatverandering, negatief effect op dierenwelzijn, onderbetaling in de waardeketen en de bijdrage aan het ontstaan van welvaartsziektes.
Hoe de waarde en weging van de effecten exact verloopt wordt in het onderzoek niet helemaal helder uitgelegd. Maar heel erg specifiek en uitgewerkt lijkt het niet. Opvallend is bijvoorbeeld dat voor alle producten het positieve effect consumptiewaarde een score van +7 krijgt en het negatieve effect consumentenuitgave een score van -7. Dat wekt niet de indruk van een subtiele belangenafweging. Eerder van een wat starre modelbenadering.
Arbeid beter elders inzetten?
Ook zo’n weinig uitgewerkt negatief effect wordt gevormd door de zogeheten ‘opportuniteitskosten van arbeid’. Dit is in het rapport gedefinieerd als ‘de (niet-gerealiseerde) gemiddelde opbrengst die arbeid zou scheppen als die elders in de economie zou worden ingezet’. Wederom wordt dit effect in alle vijf de casestudies als precies even negatief gescoord met een -6.
Inhoudelijk wekt het cijfer de indruk dat arbeid in de rekenmethodes van de onderzoekers altijd beter in een andere economische sector dan de land- of tuinbouw ingezet zou kunnen worden, omdat er daar meer meerwaarde mee zou kunnen worden gemaakt. Kennelijk gemeten door de salarissen in de sector te vergelijken met die in andere sectoren.
Effecten ‘per euro’
Verder worden de scores gerelateerd aan de hoeveelheid geld die uiteindelijk aan het product wordt besteed. Een nadeel van de sperzieboon is bijvoorbeeld dat er ‘per euro bonen veel land nodig is en dat er in vergelijking tot het gemiddeld voedselproduct veel mest wordt gebruikt, wat leidt tot broeikasgasemissies en een achteruitgang van de biodiversiteit’. Geeft dat niet veel te veel gewicht aan de hoogte van de marktprijs? Terwijl we nou juist af wilden van die marktprijs als zaligmakend criterium en waarde waaraan alles wordt opgehangen?
Beleidsafweging niet makkelijker
Wageningen Economic Research en True Price zullen de methodiek de komende periode verder uitwerken voor een aantal andere voedingsproducten, adus het persbericht. Misschien zou het beter zijn de inspanningen te steken in het beantwoorden van de vraag hoe we de scores van de verschillende producten specifieker en preciezer kunnen maken.
Een goede beleidsafweging lijkt met de nu voorliggende methode nauwelijks dichterbij gekomen. En bruikbaarheid voor consumenten die hun eigen koopgedrag mnet deze methode onder de loep zouden willen leggen, is al helemaal ver te zoeken.