Een teelt kunnen we op verschillende manieren naar onze hand zetten. Ook bij doordragers is het uitgangsmateriaal daarvoor een belangrijke teelttechnische factor. Op dit moment worden 5 planttypen gebruikt, die onder buitenomstandigheden meestal rond 1 april geplant worden. De uniformiteit laat vaak te wensen over. Opgepot frigomateriaal zou gesorteerd op een diameter van 8-10 millimeter al een verbetering geven. Groffe planten geven te vaak koploze planten die voor de teelt niet gewenst zijn.
Voor de 4 typen trayplanten die gebruikt worden, kunnen we de uniformiteit in eerste instantie verbeteren door het uitgangsmateriaal dat voor de trayproduktie wordt gebruikt, beter te sorteren. Door de enorme vraag naar stekmateriaal lijkt een tekort te ontstaan. Als we goed naar het stekmateriaal kijken, zien we dat een aantal eerste stekken aan de moederplant nu al bloem laten zien. Deze plantjes zijn vaak te generatief om te gebruiken voor stekmateriaal, want de groeipunten in de rhizomen bevatten vaak al bloemtrossen, ook resulterend in koploze zware planten. Beter is het om stekken te nemen die iets later ontwikkeld zijn, waarvan de bloemen niet zichtbaar zijn.
Productiegat te groot
Gewend als we als ‘Elsanta-generatie’ zijn aan Elsanta, sturen we de doordragers vaak te vegetatief. Hierdoor gaan de planten vaak te laat opnieuw om naar bloemaanleg. Een plant legt tijdens de (tray)opkweek een aantal bloemen aan, meestal 1 hoofd- en 2 natrossen, net zoals Elsanta dat doet. Na de bewaring begint de hergroei opnieuw en ontstaan nieuwe centrale assen. Het liefst zien we dat deze centrale as 3 blaadjes maakt en dat vervolgens de groeipunt omswitcht naar de aanleg van een bloemtros. Op dit moment lukt dat bij 9 van de 10 teelten niet en wordt die switch pas gemaakt nadat 4 en soms pas nadat 9 bladeren zijn afgesplitst. Dat geeft dan een enorm gat tussen de winterbloemen en de zomerbloemen.
Trayplanten die in de koeling bewaard zijn mogen best generatief starten (lage EC, krap in water, gebruikt substraat, afdekken met acryl om hoge etmaaltemperaturen te realiseren et cetera). Op het moment dat we (microscopisch) de nieuwe bloemaanleg zien, mag vegetatiever geteeld worden om uitstoeling op de nieuwe centrale as te bevorderen.
Door de manier zoals we nu geteeld hebben zie ik dat we van 10 tot eind juli een redelijk gat krijgen in de productie. Dat is eigenlijk zoals gebruikelijk. Toch zou het mogelijk moeten zijn om dit gat te verkleinen met de kennis en technieken die we ter beschikking hebben.
Vruchtbelasting te laag
Een aantal gewassen staan nu rijk in het blad. Bij alle groentengewassen vinden we een Leaf Area Index (LAI) van 3 vierkante meter blad/ lopende meter teeltgoot optimaal. Zover is het bij de doordragers meestal nog niet, vaak komen we net aan 1,5-2 vierkante meter blad/lopende meter goot. Maar de blad-vruchtverhouding die we zelfs bij deze lage LAI in andere gewassen hebben, is ook nog lang niet bereikt: we hebben te weinig vruchtbelasting.
Omdat we zoveel blad hebben, gebeuren er in de kop van de plant een aantal dingen die ongewenst zijn. Onder de huidige omstandigheden (daglengte en temperatuur) legt de plant in hoog tempo bloemtrossen aan, ze lijken te generatief te worden. Dit zal zo midden-eind augustus in de productie tot uiting komen. De produktie per plant zal dan naar verwachting naar 150-250 gram/plant/week gaan met een aanzienlijk aandeel vruchten met een stuksgewicht van slechts 12-15 gram.
De sturing van doordragers vraagt veel nieuwe inzichten. De kennis en inzichten die we als Elsanta generatie hebben verworven bij de opkweek van trayplanten kunnen we als basis gebruiken bij de teelt van doordragers.